vernietigt het bestreden eindvonnis van 19 februari 2014 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, voor zover aan het hof voorgelegd (in conventie),
en in zoverre opnieuw rechtdoend:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te vergoeden alle door [appellant] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het misbruik van procesrecht/onrechtmatig handelen door [geïntimeerde] zoals bedoeld in r.o. 9.4., nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 95,92 aan dagvaardingskosten, op € 73,00 aan griffierecht en op € 1.130,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg,
en op € 93,80 aan dagvaardingskosten, op € 308,00 aan griffierecht en op € 3.222,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep (inclusief het incident);
en voor wat betreft de nakosten op € 157,-- indien geen betekening plaatsvindt, of op € 239,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover, vanaf het einde van genoemde termijn tot aan de dag van voldoening;