[appellant] en [appellante] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] en [appellante] hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De Rechtbank heeft bij de samenvatting van de uitspraak en bij de tussenconclusie over de goeder trouw zowel het ontstaan én het onbetaald laten van de schulden benoemd ten aanzien waarvan verzoekers niet te goeder trouw zouden zijn.
Dat de Rechtbank ook het ontstaan van de schuld noemt in haar overwegingen is evenwel
onjuist omdat dat de schade (brand in de gehuurde woning) is geleden in 2013
en de schuld dus meer dan vijf jaren voor het indienen van het verzoek is ontstaan.
De Rechtbank dient in de beoordeling in het kader van art. 288 Fw dus nog enkel te kijken naar het al dan niet ontbreken van te goeder trouw t.a.v. het niet betalen van de schuld.
Niet (meer) naar het ontstaan daarvan. De Rechtbank noemt het ontstaan van de schuld niet enkel als toetsingskader, maar zij heeft in deze casus daarover ook geoordeeld. Dit bovendien niet alleen in algemene bewoordingen maar ook met een feitelijke onderbouwing. Al met al heeft de Rechtbank ook het ontstaan van de schuld meegenomen bij de besluitvorming, die resulteerde in een afwijzing van het verzoek tot toelating tot de
WSNP. De rechtbank had het ontstaan evenwel buiten beschouwing moeten laten.
De rechtbank heeft met name de wijze van het ontstaan van de schuld in grote mate aan [appellante] en [appellant] aangerekend en dit was de belangrijkste reden om het verzoek af te wijzen. De gang van zaken na de schuld, wordt volgens verzoekers op oneigenlijke wijze aangewend om het verzoek te kunnen afwijzen.
3.3.1.
[appellante] en [appellant] werden pas geconfronteerd met de vordering van [schuldeiser] toen er al beslag was gelegd op hun volledige AOW-uitkering. [appellante] en [appellant] hebben weinig tot niets kunnen doen om op de schuld af te lossen. Voordat [appellante] en [appellant] wisten van de schuld aan [schuldeiser] was hun volledige inkomen al in beslag genomen en was er dus geen enkele mogelijkheid om vrijwillig betalingen te doen aan [schuldeiser] . De pogingen die [appellante] en [appellant] wel hebben gedaan om tot een vrijwillige betaling zijn door [schuldeiser] telkens afgewezen.