Het hof is van oordeel dat [appellant] wist of had moeten begrijpen dat hij in functie als werknemer, dus namens [verweerster] , de telefoon heeft aangenomen en aan [klant] heeft aangeboden de velgen van de banden te scheiden en deze af te voeren.
Maar dat brengt nog niet mee dat [appellant] het opzet had om de velgen wederrechtelijk weg te nemen en zich toe te eigenen en ook niet dat hij tegen [directeur/eigenaar 2] heeft gelogen.
In de beleving van [appellant] verleende hij persoonlijk een dienst aan [klant] door aan te bieden de velgen en de banden, waar [klant] toch van af wilde, van elkaar te scheiden en ook af te voeren, zodat [klant] niet meer naar de milieustraat hoefde om de velgen en de banden weg te gooien. In de optiek van [appellant] heeft hij zodoende de velgen rechtstreeks persoonlijk van [klant] gekregen en zijn deze nooit eigendom van [verweerster] geworden of geweest.
Dat [appellant] deze gedachtegang heeft gehad wordt ondersteund door het gegeven dat [appellant] de velgen open en bloot in zijn aanhanger heeft gelegd en aan [directeur/eigenaar 2] heeft geantwoord dat hij de velgen van [klant] heeft gekregen en dat deze voor zijn neef bestemd waren.
Uit de e-mail van [klant] , zie onder 3.2., kan niet worden afgeleid dat [appellant] wel het opzet heeft gehad om de velgen weg te nemen en zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Dat blijkt niet uit die e-mail. Deze e-mail sluit ook niet uit dat [appellant] voormelde gedachtegang heeft gehad of kunnen hebben. [verweerster] heeft gesteld dat [appellant] tegen haar heeft gezegd dat hij, [appellant] , aan [klant] heeft gevraagd of hij de velgen persoonlijk mocht hebben. Uit de e-mail blijkt dat echter niet en het is betwist door [appellant] .
Hoewel [verweerster] strikt juridisch geredeneerd gelijk heeft dat de velgen (en banden) haar eigendom geworden zijn toen [klant] deze achterliet bij [verweerster] , kon gelet, mede op de hiervoor vermelde omstandigheden, niet van [appellant] worden verwacht dat hij een dergelijke juridische afweging kon of zou maken. Daarbij is van belang dat de velgen een zeer geringe waarde hadden; [verweerster] heeft dat niet voldoende betwist. Verder heeft [verweerster] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven, dat als [appellant] zou hebben gevraagd of hij de velgen mocht hebben, daar positief op geantwoord zou zijn.
Het hof acht van onvoldoende betekenis dat [appellant] op 1 april 2019 tijdens het ontslaggesprek gezegd zou hebben - hij ontkent dat overigens - dat hij die dag nog om toestemming voor het meenemen van de velgen had willen of moeten vragen. Het is voorstelbaar dat [appellant] dat onder druk van de situatie heeft gezegd of beaamd. Ook het feit dat de partner van [appellant] de velgen heeft teruggebracht nadat [appellant] op staande voet was ontslagen, kan aan het voorgaande niet afdoen.
Een en ander betekent, dat [verweerster] de door haar aangevoerde dringende reden voor het ontslag op staande voet onvoldoende aannemelijk heeft kunnen maken. [verweerster] heeft geen specifiek bewijsaanbod ter zake gedaan. Het wel gedane bewijsaanbod in eerste aanleg en in hoger beroep om alle stellingen te bewijzen acht het hof te algemeen.
De strikt genomen juridisch onjuiste gedachtegang van [appellant] , zie hiervoor, levert naar het oordeel van het hof niet de door [verweerster] aangevoerde dringende reden op, mede gelet op de overige omstandigheden zoals het feit dat [appellant] een dienstverband van acht en een half jaar bij [verweerster] heeft gehad en naar zeggen van [verweerster] een goede monteur en een harde werker is. Dat [appellant] op 7 en 8 augustus 2017 schriftelijk is gewaarschuwd in verband met het ‘accu-incident’, zie hiervoor onder 3.2., en dat hij geen oud ijzer meer mocht meenemen is niet van belang gelet op de hiervoor besproken gedachtegang van [appellant] . Van meerdere soortgelijke incidenten, zoals in de ontslagbrief van 1 april 2019 staat, is overigens niets gebleken.
Het ontslag op staande voet is daarom ten onrechte gegeven; de grieven 1 en 2 slagen.
[verweerster] heeft nog gesteld dat zij door het gebeurde het vertrouwen in [appellant] was verloren. Dat is voorstelbaar, maar een dringende reden voor ontslag op staande voet levert dat op zichzelf niet op.