Het hof stelt voorop dat de ten overstaan van [bedrijfsrecherche] afgelegde schriftelijke en ondertekende verklaringen van [werknemer 1] , [werknemer 2] en [werknemer 3] vrije bewijskracht hebben. Het zijn ten aanzien van [de werknemer] op onderdelen stellige, gedetailleerde en belastende verklaringen, die erop neerkomen dat [de werknemer] goud van [de werkgever] heeft ontvreemd. [werknemer 1] verklaart dat hij zeker weet dat [naam 2] ( [de werknemer] ) goud heeft gestolen. Zijn verklaring behelst weliswaar geen redenen van wetenschap, maar de verklaringen van [werknemer 2] en [werknemer 3] bevatten details en redenen van wetenschap die bijdragen aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen. Zo verklaart [werknemer 2] gedetailleerd dat hij was overgestapt naar [naam 3] omdat hij zich daar niet hoefde te legitimeren en dat hij dit van [naam 2] ( [de werknemer] ) had gehoord en dat [naam 2] ook goud meenam en dat hij zeker weet dat [naam 2] goud en/of zilver heeft meegenomen. [werknemer 3] verklaart dat hij zeker weet dat [de werknemer] goud en zilver heeft meegenomen en geeft daarbij gedetailleerd aan wat hij gezien heeft.
Aan de geloofwaardigheid van die verklaringen draagt bij dat ze zijn afgelegd vlak nadat ze zijn geconfronteerd met de camera opnames en dat ze onafhankelijk van elkaar zijn gehoord. [getuige 1] heeft als getuige verklaard dat drie van de vier werknemers, onder wie [werknemer 1] , [werknemer 2] en [werknemer 3] , ook jegens hem hetzelfde hebben verklaard.
De omstandigheid dat [werknemer 1] . [werknemer 2] en [werknemer 3] niet als getuigen zijn opgeroepen doet onvoldoende af aan de bewijswaarde van de schriftelijke verklaringen.
[de werknemer] ontkent weliswaar dat hij goud heeft ontvreemd en dat hij [werknemer 2] niet verwezen heeft naar [naam 3] , maar hij geeft ook in zijn schriftelijke verklaring na het getuigenverhoor geen redengevende verklaring waarom [werknemer 1] , [werknemer 2] en [werknemer 3] onafhankelijk van elkaar in strijd met de waarheid zouden hebben verklaard. Hij vermeldt dat er grote ruzies in het bedrijf waren zonder nader te onderbouwen welke ruzies, tussen wie en waarom dat voor [werknemer 1] , [werknemer 2] en [werknemer 3] reden zou zijn om [de werknemer] te beschuldigen. Daar komt bij dat door [getuige 1] onder ede is verklaard dat er tijdens een survival weekend, waar [getuige 1] bij was, in het begin van 2018 geen sprake was van onderlinge animositeit tussen deze collega’s. Het hof heeft geen reden om aan die verklaring van [getuige 1] te twijfelen. Daarbij is overigens tekenend dat [de werknemer] niet aanwezig was tijdens het getuigenverhoor van [getuige 1] . Juist bij die gelegenheid had hij aan [getuige 1] eventueel kritische vragen kunnen stellen over diens verklaring. Dat geldt ook voor de verklaring van [getuige 1] dat [de werknemer] eventueel op te roepen getuigen zou hebben bedreigd. Nu volstaat [de werknemer] enkel met een schriftelijke reactie inhoudend dat hij geen getuigen heeft bedreigd en een ontkenning van de ontvreemding. Gelet op het belastend karakter van de verklaringen had [de werknemer] de betrokkenen daarover ook in contra-enquête aan de tand kunnen voelen; ook dat heeft hij nagelaten. Dat [werknemer 1] op 23 maart 2019 dan wel op 25 april 2019 (het betreffende proces-verbaal, overgelegd als productie B bij V6-formulier ingekomen op 14 oktober 2019, vermeldt op blad 1 en blad 3 verschillende data) tegenover de politie heeft verklaard dat zijn tegenover [bedrijfsrecherche] overgelegde verklaring verzonnen was omdat die door de bedrijfsrechercheurs in de mond was gelegd en hij in die tijd veel ziek was en last had van depressies, overtuigt niet. Het hof ziet daarin onvoldoende reden om de gedetailleerde verklaring van [werknemer 1] direct nadat hij geconfronteerd werd met de beelden ongeloofwaardig te achten.
Alles overwegend acht het hof de belastende verklaringen van [werknemer 1] , [werknemer 2] [werknemer 3] , mede gelet op de nadere verklaring van [getuige 1] voor zover hiervoor aangegeven, zodanig geloofwaardig dat in voldoende mate is komen vast te staan dat [de werknemer] goud toebehorend aan [de werkgever] heeft ontvreemd.