en/of
hij
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 17 oktober 2016 te Vlissingen en/of te Nederland en/of te Duitsland en/of te Turkije en/of te Syrië, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
en/of heeft trachten te verschaffen en/of
- kennis en/of vaardigheden heeft verworven en/of (een) ander(en) heeft bijgebracht,
tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of
vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf,
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische
misdrijven (art. 140a Sr) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289a jo 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- opzettelijk een gebouw of getimmerte vernielen en/of beschadigen met een terroristisch
oogmerk, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar
voor een ander te duchten is (art. 170 Sr) en/of
- het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie),
immers heeft verdachte
- meermalen een of meerdere website(s) bezocht en/of filmpjes bekeken waarop informatie is te vinden over terroristische organisaties en/of zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie(s) zoals Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en/of Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham en/of Jabhat al-Nusra), althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt en/of
- de Arabische taal (aan)geleerd en/of bestudeerd en/of
- zich laten informeren over het afreizen naar en/of het verblijven in het strijdgebied in Syrië en/of
- in 2013 de reis naar Syrië gemaakt teneinde zich te begeven naar het
strijdgebied, althans naar een door de terroristische organisatie(s) Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en/of Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham en/of Jabhat al-Nusra), althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan
gecontroleerd gebied en/of (gedurende enige tijd verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en/of in (een trainingskamp) in Syrië en/of Turkije verbleven,
- deelgenomen aan een trainingskamp van een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en/of Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham en/of Jabhat al-Nusra), althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, alwaar hij onder meer getraind is in het omgaan met wapens,
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 17 oktober 2016 te Vlissingen en/of te Nederland en/of te Duitsland en/of te Turkije en/of te Syrië,
telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
deel te nemen aan een organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en/of Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham en/of Jabhat al-Nusra), althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289a jo 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- opzettelijk een gebouw of getimmerte vernielen en/of beschadigen met een terroristisch
oogmerk, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar
voor een ander te duchten is (art. 170 Sr) en/of
- het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie),
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid
en
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 17 oktober 2016 te Vlissingen en/of te Nederland en/of te Duitsland en/of te Turkije en/of te Syrië, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
en/of heeft trachten te verschaffen en/of
- kennis en/of vaardigheden heeft verworven en/of (een) ander(en) heeft bijgebracht, tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf,
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische
misdrijven (art. 140a Sr) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289a jo 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- opzettelijk een gebouw of getimmerte vernielen en/of beschadigen met een terroristisch
oogmerk, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar
voor een ander te duchten is (art. 170 Sr) en/of
- het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie),
- meermalen een of meerdere website(s) bezocht en/of filmpjes bekeken
waarop informatie is te vinden over terroristische organisaties en/of zich het radicaal
extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch
oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie(s) zoals Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en/of Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham en/of Jabhat al-Nusra), althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt en/of
- de Arabische taal (aan)geleerd en/of bestudeerd en/of
- zich laten informeren over het afreizen naar en/of het verblijven in het strijdgebied in Syrië en/of
- in 2013 de reis naar Syrië gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar een door de terroristische organisatie(s) Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en/of Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham en/of Jabhat al-Nusra), althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan gecontroleerd gebied en/of (gedurende enige tijd verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en/of in (een trainingskamp) in Syrië en/of Turkije verbleven,
- deelgenomen aan een trainingskamp van een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en/of Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham en/of Jabhat al-Nusra), althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, alwaar hij onder meer getraind is in het omgaan met wapens.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De verdediging heeft zich met betrekking tot de term 'informatie' in onderdeel A. van de tenlastelegging – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat in de feitelijke uitwerking ontbreekt om welke concrete, feitelijk vergaarde of gedeelde informatie het gaat en dat de tenlastelegging daarom op dat punt dermate ruim en onbepaald is, dat dit onderdeel niet voldoet aan het bepaalde in artikel 261 Sv. Het is hierdoor voor de verdediging niet inzichtelijk waartegen zij zich dient te verdedigen en voor het hof niet duidelijk waarover het dient te oordelen. De verdediging heeft er in dit verband op gewezen dat hier de vrijheid van informatiegaring in het geding is en dat een inbreuk op die vrijheid noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving. Volgens de verdediging geeft dit toetsingskader extra gewicht aan de eisen die in artikel 261 Sv aan de tenlastelegging worden gesteld.
Gelet op het voorgaande, dient het hof de tenlastelegging op dit punt nietig te verklaren, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In onderdeel A wordt verdachte onder meer verweten dat hij meermalen een of meerdere websites heeft bezocht en/of filmpjes heeft bekeken waarop informatie is te vinden over terroristische organisaties.
Naar het oordeel van het hof bevat dit deel van onderdeel A een voldoende duidelijke omschrijving van hetgeen aan verdachte wordt verweten en moet het voor verdachte voldoende duidelijk zijn om welke gedraging het gaat, temeer nu de tenlastelegging mede moet worden gezien in het licht van de inhoud van het dossier en in het dossier is uitgewerkt om welke websites, filmpjes en informatie het gaat. Het hof verwijst daarvoor naar het proces-verbaal bevindingen paspoortmaatregel (pag. 216-217) en in het bijzonder het losse proces-verbaal van bevindingen omtrent de aangetroffen CTER-gerelateerde foto's. De verdediging heeft er ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep bovendien ook blijk van gegeven goed te hebben begrepen wat er is tenlastegelegd en waartegen zij zich moest verweren. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd omtrent de vrijheid van nieuwsgaring maakt dit oordeel niet anders.
Ook overigens voldoet de tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 Sv.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het eerste onderdeel van het primair tenlastegelegde – te weten deelneming aan een terroristische organisatie – heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen in het procesdossier heeft hof het wettig en overtuigend bewijs aangetroffen dat verdachte naar Syrië is gereisd en heeft deelgenomen aan een trainingskamp van een jihadistische/terroristische organisatie, zoals hieronder nader zal worden besproken. Echter, het hof heeft in het procesdossier geen bewijsmiddelen aangetroffen en daarom ook niet de overtuiging bekomen dat verdachte ook daadwerkelijk deel heeft uitgemaakt van een terroristische organisatie c.q. is toegelaten tot een terroristische organisatie. Naar voren komt dat verdachte is gevlucht voordat zijn trainingsperiode was afgerond, derhalve voordat hij daadwerkelijk deelnam aan een jihadistische/terroristische organisatie en een wezenlijke bijdrage leverde aan het doel van deze organisatie.
Het hof merkt hierbij op, dat in artikel 134a Sr (zoals hieronder zal worden besproken) de training en het verwerven van kennis en vaardigheden om deel te nemen aan een terroristische organisatie afzonderlijk strafbaar is gesteld. Het feit dat de wetgever de training afzonderlijk strafbaar heeft gesteld in een aparte delictsomschrijving duidt al op het feit dat het enkele verwerven van kennis en vaardigheden nog niet (zonder meer) het deelnemen aan een organisatie inhoudt.
Ook de overige in dossier voorkomende handelingen, het bekijken van websites en filmpjes met een jihadistische inhoud, het leren van Arabisch, het voorhanden hebben van gelden en het afreizen richting Boedapest, houden naar het oordeel van het hof geen gedragingen in waaruit kan worden afgeleid dat verdachte heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie. Door deze handelingen heeft de verdachte geen significante bijdrage geleverd aan het verwezenlijken van de doelen van een terroristische organisatie.
Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het eerste deel van het primair tenlastegelegde, te weten deelneming aan een terroristische organisatie.
Aan de vraag of sprake is van een strafbare poging tot deelneming aan een terroristische organisatie komt het hof niet toe, nu dit feit subsidiair is tenlastegelegd en het hof andere onderdelen van het primair tenlastegelegde wel bewezen acht.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 17 oktober 2016 te Vlissingen en/of te Nederland en/of te Duitsland en/of te Turkije en/of te Syrië met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de te plegen misdrijven:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk en
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk en
- opzettelijk een gebouw of getimmerte vernielen en/of beschadigen met een terroristisch
oogmerk, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar
voor een ander te duchten is en
- het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het misdrijf,
A. meermalen een of meerdere website(s) bezocht en/of filmpjes bekeken waarop informatie is te vinden over terroristische organisaties en/of zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door organisaties die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt, en
B. in 2013 de reis naar Syrië gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, en (gedurende enige tijd) verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en in een trainingskamp in Syrië verbleven en
C. deelgenomen aan een trainingskamp van een terroristische een organisatie, die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, alwaar hij onder meer getraind is in het omgaan met wapens en
D. daartoe geld in contanten ontvangen en voorhanden gehad en daarmee een vliegticket gekocht en
E. de Arabische taal (aan)geleerd en
G. op of omstreeks 17 oktober 2016 getracht via Duitsland en/of Boedapest (de Balkanroute) en/of Turkije naar Syrië te reizen,
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk,
welke gedragingen en/of voorwerp(en) en/of informatie al dan niet in combinatie met
elkaar, kennelijk bestemd waren tot het begaan van die misdrijven
en
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 17 oktober 2016 te Vlissingen en/of te Nederland en/of te Duitsland en/of te Turkije en/of te Syrië,
opzettelijk,
- zich gelegenheid en middelen en inlichtingen heeft verschaft en
- kennis en vaardigheden heeft verworven, tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- opzettelijk een gebouw of getimmerte vernielen en/of beschadigen met een terroristisch
oogmerk, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar
voor een ander te duchten is en/of
- het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
- meermalen een of meerdere website(s) bezocht en/of filmpjes bekeken waarop informatie is te vinden over terroristische organisaties en/of zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door organisaties die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt, en
- de Arabische taal (aan)geleerd en
- in 2013 de reis naar Syrië gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, en (gedurende enige tijd) verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en in een trainingskamp in Syrië verbleven en
- deelgenomen aan een trainingskamp van een terroristische organisatie, die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, alwaar hij onder meer getraind is in het omgaan met wapens.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft op de gronden als nader in haar pleitaantekeningen verwoord integrale vrijspraak bepleit. Het hof zal die verweren in de navolgende bewijsoverwegingen betrekken.
Het hof overweegt als volgt.
De onder A tot en met E en G tenlastegelegde feitelijke gedragingen betreffen gedeeltelijk een identiek feitencomplex uit een oogpunt van tijd, plaats, gedragingen, voorwerpen en gegevensdragers, die in twee juridische varianten aan het hof zijn voorgelegd, te weten
– kort gezegd – het voorbereiden/bevorderen van terroristische misdrijven (artikel 96 lid 2 Sr) en/of het trainen voor dergelijke misdrijven (artikel 134a Sr). Het trainen voor terroristische misdrijven in de zin van het ‘zich eigen maken van radicaal extremistisch gedachtengoed’ kent een beginpunt dat in chronologie voorafgaat aan concrete voorbereidingshandelingen, maar dat proces van het ‘zich eigen maken’ kan ook doorgaan tijdens die voorbereidingshandelingen en daarmee tevens strafbare voorbereiding opleveren als bedoeld in artikel 96 lid 2 Sr.
Het hof zal hierna eerst kort de achtergrond van de situatie in Syrië voorafgaand en ten tijde van de tenlastegelegde feiten schetsen. Gelet op hetgeen het hof hiervóór heeft overwogen met betrekking tot de verhouding tussen artikel 134a Sr en artikel 96 lid 2 Sr, ziet het hof in dit geval aanleiding om vervolgens eerst het juridisch kader van artikel 134a Sr te schetsen. Het hof zal dan de telkens onder A tot en met E en G tenlastegelegde gedragingen bespreken. Daarbij zal het hof ingaan op het gedachtengoed van verdachte en de vraag of verdachte in 2013 naar Syrië is afgereisd. Daarna zal het hof de tenlastegelegde voorbereiding bezien in het licht van de eveneens tenlastegelegde training.
Achtergrond
Het is een feit van algemene bekendheid, zoals daarvan (tevens) blijkt uit de door het hof geraadpleegde – en zonder noemenswaardige moeite op internet te raadplegen – algemeen toegankelijke bronnen, dat in het voorjaar van 2011 een groot deel van de bevolking van Syrië in verzet kwam tegen het regime van president Bashar al-Assad. Het (alawitisch-sjiitische) regime probeerde de roep om hervormingen met geweld de kop in te drukken, maar dit bracht het verzet niet tot zwijgen. In reactie op de gewelddadigheden van het regime tegen de (overwegend soennitische) bevolking begon de oppositie zich aan het eind van het jaar 2011 meer en meer gewapenderhand te verzetten. Wat begon als een vreedzaam protest ontwikkelde zich tot een burgeroorlog.
Naarmate de burgeroorlog vorderde werd deze steeds meer ‘gejihadiseerd’. Tal van jihadistische groeperingen mengden zich steeds meer en nadrukkelijker als oppositie in de strijd. Hun doel was niet alleen het ten val brengen van het regime van Bashar al-Assad, maar ook – of vooral – de vestiging van een streng islamitische staat op het grondgebied van Syrië en de terugkeer naar de ‘zuivere islam’. Dit werd onder meer gerechtvaardigd vanuit de ideologie van het salafisme.2 Binnen het hedendaagse salafisme is er een gewelddadige fundamentalistische stroming die de gewapende strijd (de ‘jihad’ of heilige oorlog) tegen alle ongelovigen heeft afgekondigd.3 Geweld, vooral strijden en sterven voor het geloof, is een belangrijke component van deze jihadistische ideologie.4 De jihadistische beweging vormde de motor achter de wereldwijde terroristische golf die vervolgens werd uitgevoerd onder het mom van een religieus gewapende strijd, de jihad. Men verkondigt de boodschap via het internet en doet een beroep op alle ‘ware’ gelovigen; in het jihadistische gedachtengoed staat het concept van de umma, de wereldwijde moslimgemeenschap, centraal. Omdat er een band bestaat tussen alle moslims, is ieder conflict waarbij moslims zijn betrokken, van belang voor hun broeders en zusters elders in de wereld. Dit schept in principe de plicht voor alle moslims, ook in Nederland, deel te nemen aan de strijd die bijdraagt aan de bevrijding van andere broeders en zusters. Door extreem-fundamentalistische strijdgroepen in Syrië was de jihad uitgeroepen tot een individuele verplichting voor iedere moslim behoudens bepaalde uitzonderingen. Aanvankelijk kwamen veel jihadistische opstandelingen uit Syrië zelf, maar al gauw werd het land een bestemming voor niet-Syrische jihadisten. Buitenlandse strijders, eerst voornamelijk uit het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Azië, later ook uit Europa, zijn naar Syrië gereisd om zich te mengen in de strijd. Daaronder waren ook Nederlandse jongeren.5 In de loop van 2012 wordt duidelijk dat jihadistische strijdgroepen, met zowel lokale als buitenlandse strijders in hun gelederen, in toenemende mate betrokken zijn bij de opstand in Syrië tegen het regime van president Bashar al-Assad. De inmenging van buitenlandse jihadisten in de strijd wordt onder andere duidelijk uit berichtgeving op jihadistische fora, die regelmatig melding maken van gesneuvelden in het contingent van deze zogenaamde ‘foreign fighters’ in Syrië.6 De toestroom van buitenlandse strijders is mogelijk gevoed door een verzoek van Al-Qa`ida’s leider Ayman al-Zawahiri. Hij deed in februari 2012, in een videoboodschap, een oproep aan militanten in Irak, Jordanië, Libanon en Turkije om in actie te komen en de ‘broeders in Syrië’ te ondersteunen.
Aan het eind van 2012 lijken de islamitische en jihadistische groeperingen de overhand te hebben gekregen ten koste van het Vrije Syrische Leger. Met deze veranderende machtsverhoudingen binnen de gewapende oppositie lijken ook de doelstellingen van de opstand te zijn veranderd. Ideologische verschillen hebben in de loop van het conflict zelfs geleid tot gewelddadige interne conflicten onder de opstandelingen. Zoals een adviseur van Amnesty International het in april 2013 verwoordt: “No end to the violence seems in sight, and sectarian, ethnic, ideological and religious tensions have become more entranched.”7
Jabhat al-Nusra wordt begin januari 2012 in de media omschreven als één van de meest invloedrijke jihadi-salafistische organisaties in Syrië. De groep zou door de meerderheid van de jihadi-salafisten worden gezien als ‘hun’ groep in Syrië en actief worden gepromoot door de grote jihadistische internetfora.
Jabhat al-Nusra, voluit Jabhat al-Nusra li-ahl al-Sham min mujahidin al-Sham fi sahat al-jihad, (Hulpfront voor het Syrische Volk van(uit) de Mujahideen van (Groot-) Syrië in de jihad arena’s), liet voor het eerst van zich horen op 24 januari 2012. In een videoboodschap die werd gepost op de jihadistische website Shumukh al-Islam maakte zij toen haar oprichting bekend.8 Daarna zocht het front steeds meer de publiciteit door middel van verklaringen waarmee het aanvallen claimt en videoproducties die via het internet worden verspreid. In het rapport van de VN commissie IICISAR d.d. 18 juli 2013, wordt gesteld dat Jabhat al-Nusra: ‘has been part of, and occasionally co-leads, most major operations conducted by anti-government armed groups given its better organization and discipline, greater operational efficiency and access to external support.’9
In de strijd tegen het regime van Assad had zich ook een (voorheen) aan Al-Qa'ida gelieerde groep gemengd die eerder actief was in Irak. Het gaat hierbij om de islamitische Staat in Irak en al-Sham (ISIS, ook wel bekend als IS, ISIL of DAESH). ISIS stond onder leiding van de Irakees Abu Bakr al-Baghdadi en heeft zich later omgedoopt tot de islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIL) onder andere om de uitbreiding van haar activiteiten naar Syrië te benadrukken.
Op 29 juni 2014 heeft ISIS het door hen verklaarde kalifaat uitgeroepen en is ISIL omgedoopt in de Islamitische Staat (IS). Als ‘kalifaat’ claimt IS het religieus, politiek en militair gezag over alle moslims over de gehele wereld. Abu Bakr al-Baghdadi, de emir van de organisatie, wordt aangesteld als ‘kalief’ van IS. Alle moslims ter wereld worden vervolgens opgeroepen de eed van trouw af te leggen aan de zelf gekroonde ‘kalief’ Abu Bakr al-Baghdadi en zich in IS-gebied te vestigen.
Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat geweld inherent is aan IS. Dit komt naar voren uit tal van zeer simpel te raadplegen internetbronnen. Het geweld werd dagelijks gebruikt, verheerlijkt en gepredikt. Met name de in hun ogen ongelovigen (kuffar) zijn het slachtoffer van door IS toegepast of opgeëist extreem geweld geworden. Tijdens militaire operaties en het uitoefenen van de macht in de door hen veroverde gebieden in Syrië en Irak bediende IS zich (onder meer) van (zelf)moordaanslagen, executies, mishandeling, verkrachting, gijzelingen en martelingen, dit alles met een terroristisch oogmerk (‘to spread terror among civilians’). In september 2014 riep IS alle aanhangers die niet kunnen uitreizen naar IS-gebieden op om aanslagen te plegen in landen die deel uitmaken van de anti-IS-coalitie. Een oproep die ook daadwerkelijk gevolgen heeft gehad.10 IS wordt door de VN en een groot aantal daarvan deel uitmakende landen, waaronder de Europese Unie, inmiddels gezien als een terroristische organisatie.11
Juridisch kader inzake artikel 134a Sr
Algemene opmerkingen
Het derde deel van het primair tenlastegelegde is toegesneden op artikel 134a Sr. Aan de orde is de vraag of de in dat deel van het tenlastegelegde en door het hof bewezenverklaarde gedragingen kunnen worden beschouwd als onderdelen van het delict strafbaar gesteld in artikel 134a Sr.
Artikel 134a Sr luidt als volgt:
‘Hij die zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft of tracht te verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, dan wel zich kennis of vaardigheden daartoe verwerft of een ander bijbrengt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.’
In artikel 134a Sr wordt uitvoering gegeven aan artikel 7 van het Verdrag ter voorkoming van terrorisme van de Raad van Europa (verder: het Verdrag van Warschau).12 Artikel 134a Sr is op 1 april 2010 in werking getreden.13
Artikel 7 van het Verdrag van Warschau luidt (in de Nederlandse vertaling) als volgt:
‘1. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder "training voor terrorisme", het geven van instructie voor het vervaardigen of gebruiken van explosieven, vuurwapens of andere wapens of schadelijke of gevaarlijke stoffen, of voor andere specifieke methoden of technieken, met als doel het plegen van of bijdragen aan het plegen van een terroristisch misdrijf, in de wetenschap dat beoogd wordt de verstrekte vaardigheden daarvoor in te zetten.
2. Elke Partij neemt de maatregelen die nodig zijn om training voor terrorisme, als omschreven in het eerste lid, wanneer dit wederrechtelijk en opzettelijk geschiedt, als strafbaar feit aan te merken volgens haar nationale recht.’
Daarnaast heeft artikel 3 van het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding, na de wijziging op 28 november 200814 (verder: gewijzigde Kaderbesluit), mede aanleiding gegeven tot invoering van artikel 134a Sr. In het gewijzigde Kaderbesluit wordt op grond van de constatering dat er een verhoogde dreiging is van een aantal terroristische misdrijven, terwijl naast reguliere trainingskampen ook het internet inmiddels als virtueel trainingskamp functioneert, de lidstaten opgeroepen om onder andere training voor terrorisme strafbaar te stellen. De in artikel 3 opgenomen definitie van training voor terrorisme in het gewijzigde Kaderbesluit is gelijkluidend aan de definitie zoals vermeld in artikel 7 van het Verdrag van Warschau.
Voorts is de Nederlandse regering bij motie verzocht onderzoek te doen naar het strafbaar stellen van ‘het bezoeken van en deelnemen aan een opleidingskamp voor terroristen’.15 Hieraan is met de introductie van artikel 134a Sr gehoor gegeven.
Tot slot heeft ook de behoefte en – gelet op de internationale verplichtingen – de noodzaak om in mogelijke lacunes in de wetgeving op het terrein van strafbare voorbereidingshandelingen te voorzien, mede aanleiding gegeven tot introductie van
artikel 134a Sr. Het tot dan toe beschikbare arsenaal van strafbepalingen werd niet toereikend bevonden om te voldoen aan de eisen van het hiervoor genoemde Verdrag van Warschau en het gewijzigde Kaderbesluit. Het bestaande artikel 46 Sr vereist dat voorwerpen, stoffen, informatiedragers et cetera opzettelijk worden verworven, wil er sprake zijn van strafbare voorbereiding. Wanneer daaraan niet is voldaan, is er geen sprake van een strafbaar feit. Ter zake artikel 96 Sr geldt dat volgens de Minister van Justitie artikel 96 lid 2 sub 2 Sr niet alle denkbare strafwaardige gedragingen in verband met training voor terrorisme omvat.16 Met andere woorden, het was volgens de Minister van Justitie noodzakelijk om een aparte strafbaarstelling in het leven te roepen, aangezien het bestaande instrumentarium aan strafbare voorbereidingshandelingen niet toereikend was voor alle mogelijke gevallen waarin sprake zou kunnen zijn van training voor terrorisme.
Het definitieve artikel 134a Sr zoals dat in de wet terecht is gekomen, is een vorm van strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen zoals het Wetboek van Strafrecht ook andere vormen van voorbereiding strafbaar stelt bij het voorkomen van onder andere (terroristische) misdrijven (bijvoorbeeld artikel 46 Sr en artikel 96 Sr).17
Het hof merkt daarbij echter op dat artikel 134a Sr een zelfstandig strafbaar gesteld voorbereidingsdelict is. In tegenstelling tot de artikelen 46, 48 en 96 Sr ontbreekt in artikel 134a Sr het accessoriteitsvereiste.
Het begrip training
De training ten behoeve van de terroristische strijd is eveneens aan verdachte tenlastegelegd.
In de wetsgeschiedenis wordt de inhoud van de strafbaarstelling van artikel 134a Sr samengevat als het verbod op deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme.
In de strafbaarstelling van artikel 134a Sr wordt het begrip ‘training’ echter niet gebruikt. Dit is een welbewuste keuze van de wetgever geweest. De wetgever heeft ervoor gekozen aansluiting te zoeken bij de gebruikelijke Nederlandse terminologie en wetstechnische systematiek in het Wetboek van Strafrecht.18
Artikel 134a Sr stelt strafbaar het meewerken (als trainer) en het deelnemen (als getrainde) aan trainingen voor terrorisme.19 Het is derhalve een gecombineerde strafbaarstelling met een actieve en een passieve variant.20 De wetgever heeft gekozen voor een meer alomvattende strafbaarstelling dan neergelegd in artikel 7 Verdrag van Warschau, waarin staten zich alleen verplichten tot het strafbaar stellen van meewerken aan training voor terrorisme.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het begrip ‘training’ is ontleend aan de opsomming van gedragingen die wordt afgesloten met ‘or other specific methods of techniques’ in artikel 7, eerste lid, van het Verdrag van Warschau.
De Minister van Justitie stelt dat met het samenstel van gedragingen in de delictsomschrijving van artikel 134a Sr de door het Verdrag van Warschau gehanteerde ruime omschrijving van het begrip training wordt geduid.21 Hij omschrijft training als ‘het opdoen of overbrengen van kennis of zich of een ander bekwamen in vaardigheden of technieken.’ De Minister van Justitie vervolgt: ‘De in artikel 134a Sr voorgestelde delictsomschrijving beoogt alle strafwaardige gedragingen die uitdrukking geven aan het begrip ‘training’ te omvatten. Training is derhalve een verzamelbegrip dat in de delictsomschrijving met een aantal feitelijke begrippen wordt geduid.’22
Tijdens de parlementaire behandeling is aan de hand van een aantal voorbeelden meer duidelijkheid verschaft over wat er wel en niet onder het begrip ‘training’ kan vallen.23 Het kan trainingskampen omvatten, maar ook andere opleidingsvormen zijn denkbaar.24 De wetgever had hierbij niet alleen gedragingen in het buitenland op het oog, ook het in Nederland deelnemen aan een terroristisch trainingskamp moet onder alle omstandigheden strafbaar worden geacht.25
Zoals hiervoor is overwogen, is in het gewijzigde Kaderbesluit nadrukkelijk opgenomen dat ook sprake van training kan zijn door middel van het internet (als virtueel trainingskamp).
Het is naar het oordeel van hof evident dat, als er sprake is van voorbereidingshandelingen die bij afwezigheid van bijzondere omstandigheden ook als dagelijkse niet-criminele bezigheden kunnen worden beschouwd, het zaak is scherp aan de wind te zeilen om te voorkomen dat al te snel wordt aangenomen dat er sprake is van een gedraging die kan worden beschouwd als een training voor terrorisme in de terminologie zoals gebruikt in artikel 134a Sr.
Deelnemen aan training
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van het deelnemen in artikel 134a Sr ziet op een persoon met een fascinatie voor terroristisch geweld die radicaliseert, in dat kader plannen maakt met betrekking tot aanslagen en tegelijkertijd kennis en/of vaardigheden verwerft die zouden kunnen worden ingezet voor het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.26
De Minister van Justitie geeft voorts aan – in antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie of ook het volgen van een cursus via internet onder de strafbaarstelling kan vallen – dat ook van deelneming aan training sprake kan zijn ‘wanneer kennis of vaardigheden via het internet worden verworven’.27 Derhalve valt ook onder de reikwijdte van artikel 134a Sr de eenling die zich via het internet op de hoogte stelt van kennis en wetenschap over de vervaardiging van een explosief waarmee hij of zij vervolgens het plegen van een terroristisch misdrijf door een derde wil vergemakkelijken.
Samenvattend omvat naar het oordeel van het hof, gelet op de wetsgeschiedenis die tot
artikel 134a Sr heeft geleid en het Verdrag van Warschau, het begrip ‘training’ naast de setting van een ‘trainingskamp’ in Nederland of daarbuiten, ook andere opleidingsvormen via individuele lessen dan wel in groepsverband. Daarbij kan het gaan om de verwerving van zowel fysieke vaardigheden als het opdoen van intellectuele kennis. Voorts kan de training plaatsvinden via zowel persoonlijk contact als door raadpleging van het internet of ander ‘lesmateriaal’. In dit laatste geval waarbij sprake is van een vorm van ‘zelfstudie’ zal het mede afhangen van de feitelijke vaststellingen ter zake het type geraadpleegde materiaal en de eventuele samenhang van geraadpleegd materiaal en onder omstandigheden de frequentie van de raadpleging of gesproken kan worden van training in de zin van artikel 134a Sr.
In aansluiting op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de ‘zelfstudie’ merkt het hof op dat artikel 134a Sr nadrukkelijk ook strafbaar stelt de verschaffing van inlichtingen, gelegenheid en middelen en de kennis- en vaardighedenverwerving ten behoeve van de dader en door de dader zelf. Verwezen zij naar de tekst van artikel 134a Sr waar strafbaar wordt gesteld [onderstreping hof]:
‘Hij die zich (…) opzettelijk [gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft of tracht te verschaffen] (…) dan wel zich kennis of vaardigheden daartoe verwerft (…).’
De wetgever heeft hiermee voorzien in een strafbaarstelling van een vorm van ‘zelfstudie’ in het kader van artikel 134a Sr.
Meewerken aan training
De hiervoor gemaakte opmerkingen over de uitleg en het bereik van de termen ‘deelnemen aan training’ zijn mutatis mutandis ook van toepassing op de termen ‘meewerken aan training’ gelet op de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van artikel 134a Sr. Hierin wordt met betrekking tot de reikwijdte van deze bepaling opgemerkt:
‘(Er) is voorts voor gekozen zowel het deelnemen als het meewerken aan training voor terrorisme in één delictsomschrijving onder te brengen. Daardoor krijgen beide gedragingen – deelnemen én meewerken – dezelfde reikwijdte. Dit verdient uit wetssystematisch oogpunt de voorkeur en wordt naar mijn oordeel ook gerechtvaardigd door het feit dat beide gedragingen nauwe verwantschap vertonen.’28 De deelneming en het meewerken aan training hebben derhalve dezelfde reikwijdte.
Oogmerk en opzet bij artikel 134a Sr
Voor een veroordeling ingevolge artikel 134a Sr dient volgens de wetgever ter zake het opzet van degene die de training volgt bewezen te worden [onderstreping hof]:
‘dat betrokkene willens en wetens kennis of vaardigheden verwierf voor het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking daarvan.’
Centraal staat dus de bedoeling tot het verwerven van kennis en vaardigheden tot het plegen van een terroristisch misdrijf, (nog) niet de bedoeling tot het plegen van een terroristisch misdrijf.29
Het opzet moet daarbij gericht zijn op het gebruik van die kennis en vaardigheden voor het plegen van een terroristisch misdrijf of van een misdrijf waarmee het plegen van een terroristisch misdrijf wordt vergemakkelijkt.
Daar wordt later in de wetsgeschiedenis nog aan toegevoegd [onderstreping hof]:
‘(E)r (is) reden om strafrechtelijke aansprakelijkheid aan te nemen voor degene die de training volgt; hem kan een zeer kwalijk oogmerk worden verweten, alsook het verrichten van activiteiten om zich te bekwamen teneinde dit oogmerk daadwerkelijk te verwezenlijken.’30
Blijkens de wetsgeschiedenis dient onderscheid te worden gemaakt tussen het opzet van degene die training volgt en degene die training geeft.
Voor degene die training geeft kan voorwaardelijk opzet reeds voldoende zijn.31 Dit zal in de praktijk betekenen dat van een strafbare gedraging sprake is, zodra de trainer zich welbewust blootstelt aan de aanmerkelijke kans dat zijn cursist die training volgt met het oog op het plegen van een terroristisch misdrijf. Het bewijs van het opzet zou in dit geval kunnen worden afgeleid uit de omstandigheid dat degene die de training geeft geen navraag doet naar de doelstellingen bij degenen aan wie hij training geeft en daarmee tekortschiet in de op hem rustende onderzoeksplicht.32
Waar het de cursist betreft (degene die training volgt) is voorwaardelijk opzet niet aan de orde, omdat de cursist weet met welk doel hij de training volgt.33 Degene die training volgt moet de bedoeling of het kwalijk oogmerk hebben die kennis of vaardigheden te verwerven ten behoeve van het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking daarvan.34 Niet alleen moet sprake zijn van willens en wetens informatie vergaren met als doel het plegen van een terroristisch misdrijf, maar tevens is vereist dat er sprake is van een concreet doel, namelijk het plegen van een terroristisch misdrijf of het plegen van een misdrijf om een dergelijk misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken. Aldus ook de Minister van Justitie: ‘Strafrechtelijke aansprakelijkheid komt pas in beeld als de fascinatie voor een terroristisch misdrijf zich ontwikkelt tot een concreet voornemen om een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf te plegen, terwijl betrokkene daarvoor specifieke kennis en vaardigheden moet en wil opdoen.’35 Derhalve moet aantoonbaar zijn en bewezen worden welk misdrijf de verdachte voor ogen stond waarvoor hij de kennis en vaardigheden heeft verworven. Voorts moet het daarbij gaan om één van de misdrijven zoals die limitatief zijn omschreven in de artikelen 83 en 83b Sr.
Het opzet kan in dit geval afgeleid worden uit hetgeen bekend is over de achtergrond van de persoon van de verdachte. Daarbij kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen:
1. diens haat tegen de Westerse wereld;
2. zijn fascinatie voor terroristisch geweld;
3. het radicaliseringsproces dat de verdachte heeft ondergaan.
Voorts kan in het licht van het voorgaande ook de aard en het karakter van de training een rol spelen. Het karakter van de training en de gegeven instructies kunnen inzichtelijk maken welk doel betrokkene voor ogen heeft. Strafbaarheid kan derhalve volgens de wetsgeschiedenis niet worden aangenomen als het opzet ontbreekt met betrekking tot het doel van de training.36
Terroristisch misdrijf/misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf
Artikel 134a Sr verwijst naar de begrippen ‘terroristisch misdrijf’ en ‘misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf’. De omschrijvingen van deze begrippen zijn opgenomen in de artikelen 83 en 83b Sr.
Artikel 83 Sr vereist voor een terroristisch misdrijf het terroristisch oogmerk. Daarvan is sprake als is voldaan aan een van de in artikel 83a Sr genoemde situaties.
Voor de kwalificatie van het misdrijf van artikel 134a Sr is echter niet vereist dat bewezen wordt dat de bedoeling tot het plegen van een terroristisch misdrijf bestond.37 Het terroristische oogmerk in artikel 83a Sr hoeft nog niet volledig uitgekristalliseerd te zijn ter zake van elk element van het terroristisch oogmerk als omschreven in artikel 83a Sr.38 De aanwezigheid van een terroristisch oogmerk is geen vereiste, nu dit geen bestanddeel is van artikel 134a Sr. Dit is nadrukkelijk opgemerkt in de wetsgeschiedenis ter zake.39 De contouren van het voor te bereiden misdrijf dienen wel zichtbaar te zijn gelijk als in artikel 46 Sr.40 Het hof verwijst ter concretisering van deze verwijzing in de kamerstukken naar de rechtspraak van de Hoge Raad waarin wordt overwogen dat niet alle wettelijke bestanddelen van het hoofdfeit in de tenlastelegging behoeven te worden opgesomd, mits maar voldoende duidelijk is op welk hoofdfeit de voorbereidingshandelingen waren gericht.41
Wel dient, gelet op de plaats van het bestanddeel opzet in de strafbaarstelling van artikel 134a Sr, het opzet mede gericht te zijn op het zich of een ander verschaffen of trachten te verschaffen van gelegenheid, middelen en inlichtingen dan wel het zich verwerven van de desbetreffende kennis of vaardigheden of een ander bijbrengen ervan voor het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf. Het opzet moet derhalve gericht zijn op het (criminele) doel van de training.42
Zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen (trachten te) verschaffen
De delictsbestanddelen ‘gelegenheid, middelen of inlichtingen’ hebben dezelfde betekenis als in artikel 48 onderdeel 2 Sr.43
De betekenis van de zinsnede ‘zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen’ is door de Minister van Justitie nader toegelicht naar aanleiding van een vraag van leden van de PvdA-fractie die inhield:
‘of met de strafbaarstelling van het (trachten te) verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van een terroristisch misdrijf of zelfs een misdrijf ter voorbereiding van een terroristisch misdrijf niet toch verder gaat dan hetgeen in artikel 7 van het Europees Verdrag ter voorkoming van terrorisme wordt voorgeschreven of beoogd.
Dat artikel spreekt immers expliciet over ‘training for terrorism’. Hieronder wordt verstaan ‘to provide instruction in the making or use of explosives, firearms or other weapons or noxious or hazardous substances, or in other specific methods or techniques, for the purpose of carrying out or contributing to the commission of a terrorist offence, knowing that the skills provided are intended to be used for this purpose’.
Naar de mening van deze leden kan hieronder weliswaar worden verstaan het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van een terroristisch misdrijf, maar toch niet in alle gevallen van het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van een terroristisch misdrijf gaat het om training in de zin van het genoemde artikel uit het Europees Verdrag. De aan het woord zijnde leden stellen het op prijs als precies duidelijk wordt gemaakt op grond van welke verplichting in het Europese verdrag het voorgestelde artikel 134a Sr tot stand is gekomen.’44
Het antwoord van de Minister van Justitie luidde aldus [onderstreping hof]:
‘De leden van de fractie van de PvdA vroegen nader te verduidelijken op grond van welke verplichting in het Europees Verdrag ter voorkoming van terrorisme het bereik van het voorgestelde artikel 134a Sr is gebaseerd. Graag verduidelijk ik deze leden dat daaraan de verplichting die is opgenomen in artikel 7 van het Verdrag ten grondslag heeft gelegen. Dat artikel hanteert immers voor de omschrijving van het begrip «training» een opsomming van gedragingen die wordt afgesloten met ‘or other specific methods or techniques’. Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, wordt met het samenstel van gedragingen in de delictsomschrijving van het voorgestelde artikel 134a Sr de door het Verdrag gehanteerde ruime omschrijving van het begrip «training» geduid.’
Gelet op de hierboven onderstreepte passage is er geen twijfel mogelijk dat de in artikel 134a genoemde gedragingen in de bedoeling van de wetgever het in artikel 7 van het Verdrag van Warschau bedoelde begrip ‘training’ tezamen invullen. Voorts laat ook overigens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel die heeft geleid tot de invoering van artikel 134a Sr in zijn geheel beschouwd, geen ruimte voor een ander oordeel dan dat dit artikel niet ziet op gedragingen die geen relatie hebben tot een (terroristische) training. Telkenmale wordt in de wetsgeschiedenis herhaald dat artikel 134a Sr een verbod behelst op het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme.
Onder ‘zich of een ander tracht te verschaffen’ in artikel 134a Sr wordt volgens de wetsgeschiedenis hetzelfde verstaan als in artikel 96 lid 2 onderdeel 1 en 2 Sr waar dezelfde terminologie wordt gehanteerd.
Beoordeling van het, telkens onder A tot en met E en G, tenlastegelegde gedragingen
A. meermalen een of meerdere website(s) bezocht en/of filmpjes bekeken waarop informatie is te vinden over terroristische organisaties en/of zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door organisaties die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt
Op 8 april 2016 is een aantal gegevensdragers inbeslaggenomen uit de slaapkamer van
verdachte.45 In mei 2016 werden een harde schijf van de inbeslaggenomen desktop computer en een harde schijf van de inbeslaggenomen laptop van verdachte onderzocht.46 Een zoekvraag leverde 182 extremisme/terrorisme-gerelateerde afbeeldingen en foto’s op. Daarnaast bleek dat er op de computer informatie is opgezocht over verschillende terroristische Islamitische organisaties, zoals Islamitische Staat, Al Qaida en Jabhat al-Nusra; organisaties die hun trainingskampen omstreeks april/mei 2013 in of nabij Aleppo hadden. Tevens bleek dat de volgende documenten waren gedownload: ‘E-book Black flags from the Islamic state 2016’ en ‘Beautiful Pearis in the Fiqh of Islamic IKhilafah’.47 Op de computer van verdachte werd voorts onder andere op de volgende berichten gezocht. Jihadology; Beautiful Pearis in the fiqh of the lslamic Khilafah; Nederlandse mujahideen in sham; dutch mujahideen raqqa; Islamic state latest release; Islamic state video liveleak
Islamic state video; The lslamic State: And Had Enough of the Falsehood — Wilyat Halab
ansar al mujahideen.48
Met betrekking tot het al dan niet aanwezige opzet overweegt het hof als volgt. De door verdachte gedane zoekslagen en de kennisname door hem van hetgeen op internet over de betreffende radicale organisaties is te vinden, heeft plaatsgevonden in de periode nadat verdachte in Syrië was geweest en voordat hij weer op weg ging om terug te keren naar Syrië. Onder die omstandigheden gaat het hof ervan uit dat verdachte deze zoekslagen heeft gemaakt om zich te informeren omtrent de aldaar aanwezige groepen en de situatie ter plaatse teneinde zich kennis te verwerven en zich voor te bereiden op zijn verblijf in Syrië. Het gaat hierbij derhalve niet om een situatie waarbij iemand puur uit nieuwsgierigheid en op basis van zijn grondrecht om van informatie kennis te nemen de sites bezoekt en filmpjes bekijkt.
B. in 2013 de reis naar Syrië gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, en (gedurende enige tijd) verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en in een trainingskamp in Syrië verbleven
C. deelgenomen aan een trainingskamp van een terroristische organisatie, die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, alwaar hij onder meer getraind is in het omgaan met wapens
De onderdelen B. en C. zullen door het hof in verband met de onderlinge samenhang gelijktijdig worden besproken.
Op vrijdag 22 maart 2019 is in de woning van verdachte aan de [adres] een document aangetroffen met een handgeschreven tijdlijn. Achter het jaar 2013 stond vermeld ‘maart tot juli in Syrië’.49
Op vrijdag 8 april 2016 werd tijdens de doorzoeking in de slaapkamer van verdachte een briefje gevonden waarop onder andere staat geschreven:
“kanie hange in me omgeving
omdat iknfissie van ii terrorist heb
fokke met mij dan hoorje dick (niet leesbaar)
miss me met de chit chat
connect me alsje bricks heb
Shit is lastig maar ikjïx het”
“kben [zat om bloed te vergieten
op me gloednieuwe sneakers maarfok ik ze zijn tog al rood
dus wat heb ik te verlieze”50
Uit de verklaring van de moeder van verdachte blijkt het volgende. Verdachte maakte zich druk over de oorlog in Syrië, omdat dit een belangrijk land was voor de moslims. Verdachte had een bepaald gevoel met Syrië en zocht hierover van alles op op internet. Wanneer verdachte iets op televisie hierover zag, reageerde hij volgens zijn moeder boos. Hij was boos op het Westen, omdat de situatie in het Midden-Oosten werd veroorzaakt door het Westen, door Amerika.51
De moeder van verdachte heeft verder verklaard dat verdachte in 2013 een periode vermist is geweest. Op een gegeven moment bleek dat verdachte niet in Marokko was, omdat hij belde uit Turkije, vanuit Istanbul. Verdachte vertelde zijn moeder dat hij in Istanbul was en dat hij niet voldoende geld had om terug te komen. Verdachte is toen in Syrië is geweest, heeft daar niet gevochten, maar is daar wel opgeleid, aldus zijn moeder. Zij meent ergens in de buurt van Aleppo. Zij verklaarde voorts dat hij op een gegeven moment is gevlucht en lopend naar Istanbul is gegaan. Zij weet niet bij welke groep hij is geweest. Er was overleg geweest en groepen zouden samen gaan en daarom is verdachte gevlucht. Verdacht heeft moeder verteld dat hij is gevlucht en dat hij al zijn spullen heeft achtergelaten, ook zijn paspoort omdat die was ingenomen. Moeder weet niet wat verdachte in het trainingskamp heeft geleerd, alleen dat hij daar met wapens heeft leren omgaan. Volgens moeder heeft verdachte verteld dat de jongens samen in een huis sliepen. Deze jongens hadden verschillende nationaliteiten, waaronder de Tsjetsjeense. Deze Tsjetsjenen waren volgens [verdachte] [het hof begrijpt: verdachte] de echte vechtersbazen en de Europese groep, de Nederlanders en de Belgen, waren de watjes, die langer moesten worden opgeleid. Moeder verklaarde dat verdachte haar ook heeft verteld dat hij tochten moesten maken om een goede conditie te krijgen.
Met betrekking tot het omgaan met wapens heeft moeder verklaard dat verdachte heeft verteld dat hij ermee om heeft leren gaan en dat hij geleerd heeft hoe hij wapens moest schoonmaken. Verdachte heeft haar gezegd dat hij op het punt stond om ingezet te worden, maar dat hij toen is weggegaan. Hij zou hulp hebben gehad van mensen in Aleppo om weg te gaan, hetgeen best spannend was omdat hij ook over de grens van Turkije moest. Verdachte heeft zijn moeder verteld dat hij bommen heeft horen vallen op de plaats waar hij verbleef.52
De broer van verdachte, [getuige 2/broer verdachte] , heeft verklaard dat verdachte op een bepaald moment opeens weg was en dat toen bleek dat hij naar Syrië was gegaan om daar te strijden. [getuige 2/broer verdachte] verklaarde voorts dat verdachte via Turkije uiteindelijk weer terug is gekomen en dat dat nog best wel een probleem was. Hij verklaarde ook dat hij weet dat zijn broer in Syrië is geweest omdat hij hem dat heeft verteld. Voorts heeft [getuige 2/broer verdachte] verklaard dat zijn broer heeft verteld dat sommige dingen best wel schokkend waren, dat hij wapens heeft vastgehouden en dat hij een AK-47 moest dragen.53
[getuige 3] , een voormalig goede vriend van verdachte, heeft verklaard dat verdachte hem heeft verteld naar Syrië te zijn geweest in 2013. [getuige 3] heeft hem zes of zeven maanden gemist en toen kwam verdachte weer terug.54
Het hof overweegt verder als volgt.
De Nokia gsm, bekend onder [nummer] en onder beslagnummer [nummer] , die op de slaapkamer van verdachte is aangetroffen, is onderzocht. Deze gsm bleek geen simkaart te bevatten. Met behulp van speciale apparatuur en programmatuur zijn door het Team Digitale Opsporing de op de gsm bevindende gegevens opgeslagen. Het gegenereerde rapport is onder nummer [nummer] gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen.55 Uit dit rapport blijkt onder andere dat er in de periode van 17 mei 2013 tot en met 29 mei 2013 veelvuldig contact is tussen verdachte en de gebruiker van de nummers [telefoonnummer 1] , bekend onder de naam ‘mama’ en [telefoonnummer 2] . Uit de inhoud van de berichten blijkt dat verdachte op dat moment geld nodig had om een vlucht terug naar Nederland te boeken. Moeder en verdachte hebben zodoende veelvuldig contact over het overboeken van geld en het zoeken van vluchten. De prijzen van tickets worden genoemd in Lira. Daarnaast was verdachte op zoek naar overnachtingsmogelijkheden. Eén van de sms-berichten die verdachte naar zijn moeder stuurde luidde: ‘Als mensen wat gaan vragen moet je zeggen dat ik heb gezegt dat ik in marokko ging werken en dat heb ik ook gezegt’.56
Uit de inhoud van de berichten van verdachte aan zijn moeder valt op te maken dat verdachte de gebruiker van de mobiele telefoon is en dat hij in Istanbul verblijft.
Op 22 mei 2013 te 09:09:03 uur, wordt er vanaf de telefoon van verdachte naar het contact ‘mama’, telefoonnummer [telefoonnummer 1] , het volgende sms-bericht verstuurt:
‘Gisteren had ik nog gesproken met een vrouw die had mij geholpen ik moest een bus pakken naar taksim square en van daar naar een andere vliegveld toen waren er twee vluchten 1 van 10 uur die was 400 maar toen had ik net 377 fzo en 1 van 291 die vertrekt 7 uur die heb ik gehaald’.
Een zoekopdracht ‘taksim square’ leverde het volgende op: ‘Het Taksimplein is een plein gelegen in de wijk Taksim, in het Europese gedeelte van Istanbul, Turkije.’57
Uiteindelijk ontving verdachte op zijn telefoon de details van een vliegticket van Istanbul – Amsterdam met vluchtnummer [nummer] , voor de vlucht van 22 mei 2013 om 19:00 uur.58
Ook heeft verdachte ‘drafts’ opgemaakt met betrekking tot de kosten van een
paspoort/noodpas.59 Op 21 mei 2013 is er door de Consul-Generaal in Istanbul een
noodpaspoort verstrekt aan verdachte.60
Aan de hand van de historische gegevens van de bankrekening van verdachte kan worden
vastgesteld dat verdachte op 16 mei 2013 geld heeft opgenomen in Gaziantep.61
Verweer
Door de raadsman is naar voren gebracht dat niet is komen vast te staan dat verdachte daadwerkelijk in Syrië heeft verbleven. De verklaringen van zijn moeder, broer en een vriend van verdachte zijn de auditu en komen uit één enkele bron, de verdachte zelf.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof gaat aan dit verweer voorbij. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte zelf tegen drie personen uitlatingen heeft gedaan met betrekking tot zijn verblijf in Syrië. Hoewel derhalve sprake is van verklaringen die uit één bron afkomstig zijn, zijn de drie verklaringen onafhankelijk van elkaar afgelegd en zijn zij inhoudelijk voldoende onderscheidend van elkaar. Daarnaast bevinden zich bovendien bewijsmiddelen in het dossier die details uit die verklaringen onderschrijven. Verdachte had meegedeeld dat hij naar zijn vader was in Marokko, maar hij bleek in Istanbul te verblijven en had geld nodig om een vlucht te boeken. Hij verbleef, gezien een geldopname die hij heeft gedaan, in Gaziantep, een grensplaats tussen Syrië en Turkije. Ook blijkt hij een nieuw noodpaspoort te hebben aangevraagd bij de consul in Istanbul, hetgeen een ondersteuning is van de verklaring van de moeder van verdachte dat hij was gevlucht en dat hij daarbij zijn paspoort had moeten achterlaten omdat die in het trainingskamp was ingenomen. Verdachte blijkt ook daadwerkelijk vermist te zijn geweest in de periode dat zijn moeder, broer en vriend verklaren dat hij naar Syrië zou gaan. Bovendien heeft de moeder van verdachte verklaard dat verdachte is teruggekeerd omdat hij het te heftig vond worden toen er groeperingen samengingen. In de betreffende periode – voorjaar 2013 – blijken er daadwerkelijk jihadistische groeperingen in Syrië samen te zijn gegaan.
Het hof leidt uit bovenstaande bewijsmiddelen – de verklaringen van moeder, broer en vriend van verdachte in samenhang bezien met de beschikbare bank- en telefoongegevens – af dat verdachte daadwerkelijk naar Syrië is gereisd en daar in een trainingskamp heeft verbleven.
Verweer
Door de raadsman is voorts naar voren gebracht dat voor zover al zou komen vast te staan dat verdachte in Syrië heeft verbleven, niet is komen vast te staan dat dit bij een terroristische organisatie is geweest en niet bij het Vrije Syrische Leger. Dit Vrije Syrische Leger is geen terroristische organisatie.
Het hof gaat aan dit verweer voorbij en wel op grond van de volgende overwegingen.
- Door de moeder van verdachte wordt, zoals in het hierboven weergegeven bewijsmiddel is opgenomen, verklaard dat verdachte boos werd over het feit dat het Westen, Amerika, zich mengde in de situatie in het Midden-Oosten. Uit openbare internetbronnen komt naar voren dat het Vrije Syrische Leger werd gesteund door Westerse landen, waaronder de Verenigde Staten.62 Het is daarom niet goed denkbaar dat verdachte, die boos was op het Westen/Amerika omdat die zich mengden in de situatie in het Midden-Oosten, zich zou aansluiten bij een groep die juist gesteund werd door dit Westen, in het bijzonder de Verenigde Staten.
- Door verschillende terroristische organisaties is opgeroepen tot steun aan de moslimbroeders in het buitenland zoals hierboven onder het kopje ‘achtergrond’ geschreven. De toestroom van buitenlandse strijders is mogelijk gevoed door een verzoek van Al-Qa`ida’s leider Ayman al-Zawahiri. Hij deed in februari 2012, om in actie te komen en de ‘broeders in Syrië’ te ondersteunen. Naar aanleiding van deze oproepen zijn strijders uit verschillende delen van de wereld naar Syrië vertrokken. Dat er überhaupt Nederlandse strijders hebben deelgenomen aan de strijdkrachten van het Vrije Syrische Leger vindt geen steun in de literatuur of de aan het hof bekende kennisdocumenten.63 Daarbij merkt het hof op, dat de moeder van verdachte heeft verklaard dat er ook andere buitenlanders, waaronder Tsjetsjenen, zich in het kamp bevonden. In het kennisdocument ‘Van opstand naar Jihad, (Jihadi-)Salafistische groepen en de strijd in Syrië en Irak’, geschreven door dr. Jolen, worden in paragraaf 2.3 ‘De strijdende partijen in Syrië’ de regeringstroepen tegenover de tegenstanders geplaatst. Over de opstandelingen staat het volgende in het rapport: ‘De tweede groep, door de VN betiteld als ‘anti-government armed groups’, of ‘non-state armed groups’ bestaat uit het zichzelf als seculier presenterende al-jaysh al-suri al-hurr (het Vrije Syrische Leger) en Islamistische en jihadistische groeperingen, die zowel uit Syriërs, als uit buitenlandse strijders bestaan.’64
- Door de moeder van verdachte wordt gesproken over het feit dat verdachte haar heeft verteld dat groepen zijn samengegaan of zouden samengaan en verdachte naar aanleiding daarvan is vertrokken. Met betrekking tot het Vrije Syrische leger komt uit de beschrijvingen in openbare bronnen niet naar voren dat dit leger met enige andere groep is samengegaan, ook niet in de (het voorjaar van) 2013. Uit openbare bronnen en uit het kennisdocument komt naar voren dat het voor wat betreft de jihadistische groepen een tijd was waarin veel gebeurde en waarin diverse groepen zich bij elkaar aansloten toen de rol van het ‘Vrije Syrische Leger’ uitgespeeld raakte. Omtrent de strijdende jihad-groepen wordt in het voornoemde kennisdocument, in de paragraaf 2.4.2 ‘Kaping van de revolutie’, het volgende opgemerkt: ‘Sinds de herfst van 2012 zou de rol van het VSL [het hof begrijpt: het Vrije Syrische leger] zelfs grotendeels zijn uitgespeeld, zo beweert Aron Lund in zijn studie Syria’s Salafi Insurgents: The Rise of the Syrian Islamic Front van maart 2013. Enkele van de grootste facties van opstandelingen eindigden publiekelijk hun verbintenis met het VSL en vormden in september 2012 een rivaliserende coalitie onder de naam Syrian Liberation Front, afgekort als SLF (in het Arabisch jabhat al-tahrir al-suriyya).’65
- Verdachte heeft verbleven in de plaats Gaziantep. Uit de voornoemde pintransactie blijkt dat er op 16 mei 2013 gepind is bij een geldautomaat in Gaziantep.
Met betrekking tot deze plaats wordt in het proces-verbaal het volgende opgemerkt: ‘Gaziantep is gelegen in het zuiden van Turkije, op korte afstand van de grens met Syrië en de door [getuige 1/moeder verdachte] genoemde Syrische stad Aleppo. Ten aanzien van de stad Gaziantep wordt in het kennisdocument van de Dienst Landelijke Recherche genaamd (Jihadi-)Salafistische Groepen in Syrië en Irak, het volgende gesteld: ‘Het grensgebied ten zuiden van de Turkse provincies Gaziantep en Kilis is niet alleen belangrijk voor de aanvoer van materieel, maar, zo blijkt uit open bronnen, ook voor strijders die zich willen aansluiten bij de organisatie Islamitische Staat. De gelijknamige hoofdsteden van deze provincies worden in open bronnen herhaaldelijk genoemd als doorvoerhavens van personen die zich bij IS hebben aangesloten of aansluiting ambiëren. In april 2013 noemt een Iraakse IS-rekruut zowel Gaziantep als Kilis als de plaatsen waar hij heeft verbleven in IS-safe houses, voordat hij illegaal de grens met Syrië overstak. In juli 2013, zo schrijft een Amerikaanse journalist, kon de stroom buitenslandse jihadisten zich vrijelijk met het openbaar vervoer van Istanboel naar Kilis en Gaziantep begeven.’66 Het feit dat verdachte verbleef in deze grensplaats waarvan veelvuldig gebruik werd gemaakt door jihadgangers, duidt er naar het oordeel van het hof eveneens op dat verdachte op weg was naar een met de jihad gerelateerde groep.
- -
Gezien zoekopdrachten op internet en het bekijken van filmpjes op de computer zoals hierboven besproken onder A., is de verdachte geïnteresseerd in het jihadistisch gedachtengoed (en niet in het vrije Syrische leger). Weliswaar hebben deze zoekslagen plaatsgevonden en zijn de filmpjes bekeken in 2016, toen verdachte al terug was gekeerd uit Syrië, maar naar het oordeel van het hof ondersteund deze interesse van verdachte wel de hierboven genoemde bewijsmiddelen waaruit blijkt dat hij eerder richting Syrië is afgereisd om zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie en niet bij het Vrije Syrische leger.
- -
Wanneer de verdachte zich inderdaad zou hebben aangesloten bij het Vrije Syrische Leger, wat geen terroristische organisatie is, valt niet goed in te zien waarom verdachte daarover heeft gezwegen tijdens de strafrechtelijke procedure.
Op grond van de bovenstaande feiten omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, verwerpt het hof het verweer van de verdediging.
Verweer
De verdediging heeft voorts betoogd dat – kort gezegd – het bezoeken van websites en het bekijken van filmpjes in 2016, niet als steunbewijs kan worden gebruikt voor de gedragingen in 2013.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij het onderzoek aan de computer van verdachte zijn bevindingen gerelateerd die betrekking hebben op een beperkte periode voorafgaand aan dit onderzoek gelegen in 2016. Er heeft geen onderzoek over de eerdere periode kunnen plaatsvinden. Het hof realiseert zich dat de bevindingen betrekking hebben op een periode gelegen ruim na de tijd dat verdachte naar Syrië is gereisd. Desalniettemin is het hof van oordeel dat deze zoekslagen op het internet en het bekijken van deze filmpjes een weergave zijn van het interessegebied en het gedachtengoed van de verdachte. Niet gesteld of gebleken is dat verdachte er eerder een andere visie op nahield. Naar het oordeel van het hof kunnen de bedoelde zoekslagen en het bekijken van filmpjes in 2016 daarom als steunbewijs worden gebruikt voor de gedragingen van verdachte in 2013.
D. daartoe geld in contanten ontvangen en voorhanden gehad en daarmee een vliegticket gekocht
Zoals uit het hierboven onder B. en C. besprokene naar voren komt, heeft verdachte in of rond de maand maart 2013 in Syrië verbleven. Teneinde de reis te bekostigen, zijn geldbedragen nodig geweest, bijvoorbeeld voor de aanschaf van een vliegticket of een andere reismethode en voor zijn verblijf. Over de terugreis zijn bevindingen gerelateerd zoals hierboven reeds is weergegeven. Verdachte had tijdens zijn verblijf in Istanbul geld nodig voor een retourticket naar Nederland en voor onderdak.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat verdachte de geldbedragen die nodig zijn geweest teneinde te gaan deelnemen aan een trainingskamp van een terroristische organisatie in Syrië heeft ontvangen. Over de heenreis in 2013 heeft moeder het volgende verklaard: ‘Zijn reis naar Marokko zou worden betaald, dit geld heeft hij ook gekregen, want wij hadden geen geld. Ik vertrouwde het echter niet en ik heb gevraagd of ik het e-mailbericht mocht zien. Het is allemaal zo snel gegaan en ik heb de e-mail zelf nooit gezien. Wat ik ook vreemd vond is dat [verdachte] alleen contant geld had. En voor een ticket moest je via de bank geld overmaken. Hij zei toen dat hij wel naar het vliegveld zou gaan en daar met contant geld een ticket zou kopen.’67 Zoals hierboven onder B. en C. besproken is verdachte met het betreffende geld niet naar Marokko, maar naar een trainingskamp in Syrië gereisd.
Daarmee heeft verdachte, naar het oordeel van het hof, (contante) geldbedragen ontvangen en voorhanden gehad en daarmee heeft verdachte een vliegticket gekocht.
E. de Arabische taal (aan)geleerd
De moeder van verdachte heeft verklaard dat verdachte trachtte Arabisch te leren.68 De moeder van verdachte heeft eveneens verklaard dat verdachte een boek ter beschikking had om Arabisch te leren.69
Ook op de handgeschreven tijdlijn die verdachte heeft opgesteld komen de woorden ‘Arabisch leren’ voor.70
Verweer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor wat betreft onderdelen D en E, het dossier geen bewijsmiddelen bevat op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat deze gedragingen zijn verricht met het opzet op het begaan van de tenlastegelegde misdrijven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat de onder onderdeel D en E tenlastegelegde gedragingen op zichzelf geen strafbare gedragingen betreffen. Echter, gelet op het geheel van de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte in de tenlastegelegde periode en in samenhang met de overige feiten en omstandigheden, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat verdachte contante geldbedragen heeft ontvangen en voorhanden heeft gehad om daar vervolgens een vliegticket mee te kopen, alsook de Arabische taal heeft (aan)geleerd, als onderdeel van de strafbare voorbereidingshandelingen. Het verweer van de verdediging wordt mitsdien verworpen.
G. op of omstreeks 17 oktober 2016 getracht via Duitsland en/of Boedapest (de Balkanroute) en/of Turkije naar Syrië te reizen,
Op maandag 17 oktober 2016, omstreeks 17:00 uur, werd door de Duitse politie aan de Nederlandse politie gemeld dat ene [verdachte] , verdachte, was aangehouden in de Duitse stad Rosenheim. Hij zou onderweg zijn naar Boedapest en werd aangehouden omdat hij zonder geldig vervoersbewijs reisde. Omdat verdachte gesignaleerd stond voor een onopvallende controle in het kader van CTER, heeft de Duitse politie contact opgenomen met de Nederlandse politie. Nog geen uur later is zijn aanhouding bevolen door de officier van justitie.71 Op 18 november 2016 is verdachte overgeleverd aan de Nederlandse Justitie.72
Met betrekking tot de reisroute overweegt het hof het volgende. Verdachte is aangehouden in de Duitse stad Rosenheim voor het reizen zonder geldig vervoerbewijs. Hij zou volgens de Duitse politie onderweg zijn naar Boedapest (Hongarije). De stad Rosenheim ligt in Zuid-Oost Duitsland. Naar aanleiding van deze aanhouding heeft een verbalisant het kennisdocument (Jihadi-) Salafistische groepen in Syrië en Irak van de Dienst Landelijke Recherche geraadpleegd. Het doel daarvan was om de reisbeweging van verdachte te vergelijken met reisbewegingen van buitenlandse strijders die zich aan willen sluiten bij Islamitische Staat. De betreffende verbalisant heeft gerelateerd dat hierover in het kennisdocument het volgende is vermeld:
‘3.4. De weg naar het strijdgebied
3.4.1. Reisroutes en de situatie in het Turks-Noord-Syrisch grensgebied (2013-2015)
Het Analytical Support and Sanctions Monitoring Team van de VN Veiligheidsraad meldt in zijn rapport van maart 2015 dat het merendeel van de buitenlandse strijders die zich bij de Islamitische Staat aansluiten via Turkije reizen. Vandaar reizen de rekruten via het honderden kilometers lange grensgebied van Turkije met Syrië en Irak naar het strijdgebied. Ook worden door VN lidstaten reisroutes via Jordanië en Libanon gemeld. In het rapport wordt gesteld dat zij door pogingen van de nationale en internationale autoriteiten om buitenlandse strijders te stoppen, afzien van het nemen van directe routes naar conflictgebieden en zijn overgegaan tot wat ‘broken’ travel wordt genoemd. ‘Broken’ travel wordt toegepast door strijders uit Europa, Arabische staten en Zuid-Oost
Azië, en wordt in het desbetreffende rapport gedefinieerd als: ‘the use of separate itineraries for each air leg, or mixing air, land and sea travel, in an effort to obscure their intentions.’
VN lidstaten melden reisroutes (per vliegtuig) via de buurlanden van Syrië en Irak, landroutes door Europa, met name via de Balkan en een zeeroute via Griekenland.
Een woordvoerder van Interpol beschrijft broken’ travel als een verandering in tactiek
‘to avoid detection, increasingly resorting to tortuous travel routes and relying on middlemen’.’
Op grond van het bovenstaande en de omstandigheden dat verdachte eerder naar Syrië is afgereisd, verdachte in de tussenliggende periode gezien de bevindingen op zijn computer een bijzondere belangstelling voor het extreem Islamitische gedachtengoed aan de dag heeft gelegd en met betrekking tot zijn reisdoel geen afdoende verklaring heeft gegeven, gaat het hof ervan uit dat het de bedoeling van verdachte was om via Duitsland en/of Boedapest (de Balkanroute) en/of Turkije, naar Syrië te reizen teneinde zich te begeven in Syrië en dat de reis derhalve is ondernomen ter voorbereiding van het plegen van terroristische misdrijven.73
Vrijspraak ter zake onderdeel F
Het hof spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde onder F., het vergaren van informatie om naar Syrië te reizen. Naar het oordeel van het hof bevat het procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde onder F. te komen.
Conclusie
Naar het oordeel van het hof kan een deel van de tenlastegelegde handelingen die zijn tenlastegelegd als het trainen voor terrorisme, worden aangemerkt als het voorbereiden van terroristische misdrijven én als het trainen voor terrorisme. Het trainen voor terrorisme in de zin van het ‘zich eigen maken van radicaal extremistisch gedachtengoed’ kent, zoals hiervoor reeds is overwogen, uiteraard een beginpunt dat voorafgaat aan concrete voorbereidingshandelingen, maar dat proces van het ‘zich eigen maken’ kan doorgaan tijdens die voorbereidingshandelingen. Verdachte is in 2013 naar Syrië gereisd en is op 17 oktober 2016 aangehouden terwijl hij trachtte in dezelfde richting te reizen. Hieruit blijkt dat het extremistische gedachtegoed al langer bij verdachte aanwezig was. Het bekijken van terreurpropaganda zal verdachte hebben gesterkt in het al bij hem aanwezige extremistische gedachtegoed en door het bekijken van die propaganda zal verdachte telkens weer hierin zijn aangemoedigd, nu immers in deze bestanden en films geweld tegen niet-gelovigen en afvalligen wordt verheerlijkt en als legitiem wordt voorgesteld. (Zie in vergelijkbare zin: het arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 april 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:801 en het arrest van datzelfde hof van 10 april 2018, ECU:NL:GHDHA:2018:815).
Zo bezien acht het hof bewezen dat verdachte zich radicaal extremistisch gedachtengoed heeft ‘eigen gemaakt’.
Artikel 96 lid 2 Sr
Voor een bewezenverklaring van de in artikel 96 lid 2 Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van de in artikel 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a Sr omschreven misdrijven, is voldoende dat het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden of bevorderen van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. Vereist is daarom slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in artikel 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a Sr omschreven misdrijf de nader aan artikel 96 lid 2 Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht (vgl. HR 11 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:906 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416).
Op basis van de voorgaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat verdachte een buitensporige interesse had voor terroristisch geweld. Uit de combinatie van alle bewezenverklaarde handelingen en het gedachtengoed van verdachte tezamen, kan naar het oordeel van het hof het opzet van verdachte op het voorbereiden van – kort gezegd – een van de in de bewezenverklaring genoemde delicten met een terroristisch oogmerk en (daarmee samenhangend) gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en/of moord, doodslag met een terroristisch oogmerk dan/wel vernieling/beschadiging van goederen met een terroristisch oogmerk worden afgeleid, waartoe hij, verdachte, zich op de bewezenverklaarde wijze heeft getraind.
Ofschoon in de wetsgeschiedenis zoals hiervoor reeds is uiteengezet, is opgemerkt dat voor de kwalificatie van artikel 134a Sr niet vereist is dat een terroristisch oogmerk aanwezig is, nu het geen bestanddeel van artikel 134a Sr is, overweegt het hof ten overvloede ter zake daarvan nog als volgt.
In artikel 83a Sr wordt onder terroristisch oogmerk verstaan:
‘Het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.’
Het hof stelt vast dat de omschrijving van het terroristisch oogmerk nagenoeg overeenstemt met die in het eerdergenoemde gewijzigde Kaderbesluit waaraan in de Wet terroristische misdrijven uitvoering is gegeven. Het artikel heeft een brede reikwijdte, nu het gaat om misdrijven met een terroristisch oogmerk in welk land ook begaan. Dat het Syrische regime van president Bashar al-Assad in een groot gedeelte van de internationale gemeenschap een bedenkelijke reputatie geniet en dat dit regime zich mogelijk zelf ook schuldig maakt aan systematische en ernstige schendingen van de fundamentele mensenrechten en/of een bedreiging vormt voor de internationale vrede en veiligheid, doet op zichzelf aan de werking van artikelen 83a en 83 Sr niet af.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast met betrekking tot het terroristisch oogmerk van verdachte.
Verdachte heeft in de bewezenverklaarde periode voorbereidingshandelingen verricht, gericht op het plegen van de misdrijven moord en doodslag in het kader van de gewapende strijd in Syrië. De strijd van de jihadisten, waartoe verdachte kan worden gerekend, was gericht op het omverwerpen/vernietigen van het regime van Assad en op het vestigen van een in hun ogen zuiver islamitische samenleving. Handelingen in dit kader vallen derhalve onder het bereik van artikel 83a Sr. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat de jihadistische strijdgroepen in Syrië, om hun doel te bereiken, dood en verderf zaaiden onder ieder die hun fundamentalistische geloof niet deelde en dat het geweld dat deze groepen gebruikten om hun doel te bereiken mede de uitdrukkelijke bedoeling had grote delen van de bevolking ernstige vrees aan te jagen. Voor verdachte moet dit volstrekt duidelijk zijn geweest vóór hij naar Syrië afreisde om zich aan te sluiten en zijn aandeel te leveren in de gewelddadige jihad en ook toen hij zich opnieuw in die richting begaf, mede gelet op de informatie die hij in die periode verzamelde.
Slotsom met betrekking tot het opzet van verdachte
Samenvattend stelt het hof op grond van het hier bovenstaande vast dat verdachte zich ten tijde van de bewezenverklaarde feiten schaarde achter de jihad. Verdachte heeft in dat kader tevens website(s) bezocht waarop informatie over de jihad en/of terrorisme wordt gedeeld en heeft filmpjes bekeken waarin de jihad wordt verheerlijkt en waarin direct of indirect tot de jihad wordt opgeroepen. Verdachte is afgereisd naar Syrië om daar deel te nemen aan de gewapende strijd en heeft daartoe aan een trainingskamp deelgenomen.
Deze vaststellingen brengen het hof tot het oordeel dat het opzet van verdachte was gericht op het zich verschaffen van middelen en de verwerving van kennis teneinde een of meer van de terroristische misdrijven zoals in de bewezenverklaring is vermeld, te begaan. Aldus acht het hof – kort gezegd – het trainen van zichzelf voor het plegen van terroristische misdrijven, wettig en overtuigend bewezen.
Het hof acht hiermee voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door middel van de hiervoor onder A tot en met E en G beschreven gedragingen zich heeft schuldig gemaakt aan – kort gezegd – het voorbereiden van terroristische misdrijven. Uit voormelde gedragingen blijkt dat het oogmerk van verdachte was gericht op het voorbereiden van dergelijke misdrijven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en te bevorderen, om daartoe gelegenheid en middelen te verschaffen,