Bij het tussenvonnis van 31 augustus 2016 heeft de rechtbank voor een aantal posten in de kostenopstelling van [de vennootschap 1] het renteverlies voor de periode van 19 oktober 2011 tot 3 november 2014 toewijsbaar geacht.
De rechtbank achtte dit het geval voor:
(i) architectkosten € 64.864,80,
(ii) kosten constructeur € 11.200,00,
(iii) leges € 53.168,25,
(iv) verkoopkosten € 11.706,15,
(v) asbest, sloop en hekwerk € 91.104,50,
(vi) grondaankoop € 985.513,40,
(vii) € SAB 8.934,00,
(viii) ontwikkelingskosten € 74.215,88 en
(ix) begeleidingskosten € 108.800,00,
totaal: € 1.409.506,90;
De rechtbank ging, gelet op de rapporten van [bouwadvies] en [expertises] , uit van een rente van 4,7% per jaar over een periode van drie jaren, waarmee zij tot een voor vertragingsschade toewijsbaar bedrag van € 198.740,46 kwam.
De rechtbank achtte voorts een bedrag van € 11.706,00 aan vergeefs gemaakte verkoopkosten toewijsbaar.
De rechtbank overwoog verder dat ook de advocaatkosten die [de vennootschap 1] tussen 19 oktober 2011 en 3 november 2014 in de bezwaar- en beroepsprocedure heeft moeten maken door de Gemeente aan [de vennootschap 1] dienen te worden vergoed, behoudens de kosten die uit hoofde van de proceskostenveroordelingen in die procedures niet voor rekening van [de vennootschap 1] zijn gebleven. De rechtbank achtte de Gemeente voor die kosten aansprakelijk omdat [de vennootschap 1] die kosten niet had hoeven maken als de Gemeente direct de juiste procedure had gevolgd.
De rechtbank verwees de zaak naar de rol om [de vennootschap 1] in de gelegenheid te stellen die kosten gespecificeerd te onderbouwen.