3.7.2.
Het hof is derhalve van oordeel dat het verzoek tot proceskostenveroordeling van [appellant] , als de in het ongelijk gestelde partij, in deze zaak achterwege moet blijven.
Dit geldt ook voor het geval een zaak als de onderhavige zich in beginsel laat duiden als een zaak op (volledige) tegenspraak (zie ook hierna).
Ter motivering dient het volgende.
Het hof acht het zinvol in dat verband eerst aandacht te besteden aan het beoordelingskader, als nader geschetst in HvJ EU 27 september 2017 C-73/16 inzake Peter Puškár tegen Finančné riaditeľstvo Slovenskej republiky, Kriminálny úrad finančnej správy, ECLI:EU:C:2017:725.
Het Hof van Justitie overweegt onder meer:
“54 Artikel 22 van richtlijn 95/46 verlangt uitdrukkelijk dat de lidstaten bepalen dat eenieder zich tot de rechter kan wenden wanneer de rechten die hem worden gegarandeerd door het op de betrokken verwerking van persoonsgegevens toepasselijke nationale recht worden geschonden.
55 Die richtlijn, die geen bepaling bevat die specifiek regelt onder welke voorwaarden dat beroep kan worden ingesteld, sluit echter niet uit dat het nationale recht ook de beroepsmogelijkheden bij de bestuurlijke instanties vastlegt. Integendeel, voormeld artikel 22 geeft uitdrukkelijk aan dat de lidstaten “[o]nverminderd de administratieve voorziening die met name bij de in artikel 28 [van richtlijn 95/46] bedoelde toezichthoudende autoriteit kan worden getroffen voordat de zaak aanhangig wordt gemaakt voor de rechter” bepalen dat eenieder zich tot de rechter kan wenden.(… )
57 Het is immers vaste rechtspraak van het Hof dat het overeenkomstig het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking aan de rechterlijke instanties van de lidstaten is om de rechterlijke bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen te verzekeren, waarbij de lidstaten voorts bij artikel 19, lid 1, VEU de verplichting wordt opgelegd te voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het Unierecht vallende gebieden te verzekeren (zie onder meer arresten van 8 november 2016, Lesoochranárske zoskupenie VLK, C 243/15, EU:C:2016:838, punt 50, en van 26 juli 2017, Sacko, C 348/16, EU:C:2017:591, punt 29).
58 Deze aan de lidstaten opgelegde verplichting beantwoordt aan het recht dat is neergelegd in artikel 47 van het Handvest, met het opschrift „Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht”, op grond waarvan eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, recht heeft op een doeltreffende voorziening in rechte (zie in die zin arresten van 16 mei 2017, Berlioz Investment Fund, C 682/15, EU:C:2017:373, punt 44, en van 26 juli 2017, Sacko, C 348/16, EU:C:2017:591, punt 30).
59 Hieruit volgt dat wanneer de lidstaten de procedurele bepalingen vastleggen voor beroepen in rechte die worden ingesteld ter vrijwaring van de door richtlijn 95/46 toegekende rechten, zij de eerbiediging moeten waarborgen van het in artikel 47 van het Handvest neergelegde recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, dat een herbevestiging van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming vormt (zie in die zin arresten van 15 september 2016, Star Storage e.a., C 439/14 en C 488/14, EU:C:2016:688, punt 46, en van 26 juli 2017, Sacko, C 348/16, EU:C:2017:591, punt 31)
60 Derhalve moeten de kenmerken van het in artikel 22 van richtlijn 95/46 bedoelde beroep worden bepaald in overeenstemming met artikel 47 van het Handvest (zie naar analogie arresten van 17 december 2015, Tall, C 239/14, EU:C:2015:824, punt 51, en van 26 juli 2017, Sacko, C 348/16, EU:C:2017:591, punt 31). (…)
70 In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat het – in artikel 47 van het Handvest herbevestigde – beginsel van effectieve rechterlijke bescherming niet in de weg staat aan nationale rechtsvoorschriften die het voeren van een buitengerechtelijke procedure van bemiddeling en mediation als voorwaarde stellen om beroep in rechte op het gebied van elektronischecommunicatie- en consumentendiensten te kunnen instellen, indien deze procedure niet tot een bindende beslissing voor de partijen leidt, geen wezenlijke vertraging voor het instellen van beroep in rechte meebrengt, de verjaring van de betrokken rechten schorst en geen of zeer geringe kosten meebrengt voor de partijen, mits de elektronische weg niet de enige manier van toegang tot die procedure vormt en voorlopige maatregelen kunnen worden gelast in de uitzonderlijke gevallen waarin de spoedeisendheid van de situatie dit verlangt (zie in die zin arresten van 18 maart 2010, Alassini e.a., C 317/08–C 320/08, EU:C:2010:146, punt 67, en van 14 juni 2017, Menini en Rampanelli, C 75/16, EU:C:2017:457, punt 61).(…)
75 Zoals de advocaat-generaal in de punten 68 en 69 van haar conclusie met betrekking tot de kosten van voorafgaand administratief bezwaar ook heeft opgemerkt, staat het de lidstaten in beginsel weliswaar vrij om een passende vergoeding voor de instelling van beroep voor een bestuurlijke instantie vast te stellen,
maar mag die vergoeding niet op een niveau liggen waardoor zij de uitoefening van het door artikel 47 van het Handvest gewaarborgde recht op een doeltreffende voorziening in rechte kan belemmeren
.[vet, hof DB] Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat die heffing kosten doet ontstaan
naast de kosten voor de voorziening in rechte
. [vet, hof DB]
76 Gelet op al het voorgaande moet op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 47 van het Handvest aldus moet worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan nationale wettelijke bepalingen op grond waarvan een persoon die beweert dat zijn door richtlijn 95/46 gewaarborgde recht op bescherming van persoonsgegevens is geschonden, pas beroep in rechte kan instellen nadat hij eerst de beschikbare administratieve beroepswegen heeft uitgeput, mits de wijze waarop in concreto over die beroepswegen kan worden beschikt, het in die bepaling bedoelde recht op een doeltreffende voorziening in rechte niet onevenredig aantast. In het bijzonder mag voorafgaande uitputting van de beschikbare administratieve beroepswegen de instelling van beroep in rechte niet in aanzienlijke mate vertragen, moet de verjaring van de betrokken rechten erdoor worden geschorst en mogen er
geen buitensporig hoge kosten
[vet, hof DB] aan verbonden zijn.”