3.1.
In overweging 2 van het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
a. Partijen zijn broer en zus van elkaar.
b. [geïntimeerde] heeft in juli 1979 van de moeder van partijen, [moeder van partijen] (hierna: moeder) gekocht de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna ook: de woning). In de koop-/huurovereenkomst is bepaald dat de akte van eigendomsoverdracht zal worden gepasseerd uiterlijk binnen een maand na het overlijden van moeder en dat [geïntimeerde] de woning voor onbepaalde tijd van moeder huurt.
c. Op 16 maart 1998 heeft moeder een gedeelte van de aan [geïntimeerde] verkochte onroerende zaak verkocht én geleverd aan [appellant] . In verband hiermee heeft [geïntimeerde] haar moeder en [appellant] in een civiele procedure betrokken.
d. Bij onherroepelijk vonnis van 6 april 2001 heeft deze rechtbank onder meer:
- voor recht verklaard dat moeder toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst van juli 1979 jegens [geïntimeerde] ;
- moeder veroordeeld om aan [geïntimeerde] een schadevergoeding wegens deze tekortkoming te betalen, op te maken bij staat.
e. Bij beschikking van 28 juni 2012 heeft de rechtbank het verzoek van [geïntimeerde] om een voorlopig deskundigenbericht te bevelen, om de door haar geleden schade vast te stellen, afgewezen wegens het op dat moment ontbreken van een belang. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat voor wat betreft de toekomstige schade (schade die wordt geleden omdat niet wordt geleverd zoals tussen moeder en [geïntimeerde] is overeengekomen) een deskundigenonderzoek op dit moment voorbarig is, omdat de peildatum is gelegen op datum overlijden van moeder, een op dat moment nog toekomstige gebeurtenis.
f. Op 1 november 2016 is moeder overleden. De crematie heeft plaatsgevonden op 7 november 2016.
g. In haar testament van 4 augustus 2004 heeft moeder onder meer bepaald:
“
ONTERVING ENIG ERFGENAAM
Ik sluit mijn zoon [broer van partijen] [hof: de broer van partijen] en mijn dochter [zus van partijen] [hof: [geïntimeerde] ] alsmede hun afstammelingen uit als erfgenamen.
Als enig erfgenaam zal derhalve optreden mijn zoon [appellant] .
[…]
EXECUTELE
Benoeming executeur
Ik benoem [executeur] voornoemd […] tot executeur.”
h. De in het testament van moeder genoemde [executeur] (hierna: [executeur]) is een neef van partijen.
i. Bij brief van 25 januari 2017 schrijft [advocaat] (hierna: [advocaat]) namens [executeur] aan [geïntimeerde] dat [executeur] zijn benoeming tot executeur in de nalatenschap van moeder heeft aanvaard.
j. Bij akte van 21 februari 2017 heeft [appellant] de nalatenschap van moeder verworpen. Deze akte is op 22 februari 2017 ingeschreven in het boedelregister.
k. Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 28 juli 2017 is [executeur] op eigen verzoek met ingang van 1 augustus 2017 ontslagen als executeur.
l. Op verzoek van [geïntimeerde] heeft de rechtbank bij beschikking van 13 maart 2018, hersteld bij beschikking van 9 mei 2018, [vereffenaar] benoemd tot vereffenaar in de nalatenschap van moeder.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] samengevat:
I. een verklaring voor recht dat [appellant] de nalatenschap zuiver heeft aanvaard doordat hij zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam heeft gedragen;
II. een verklaring voor recht dat [appellant] verplicht is de schulden van de nalatenschap ten laste van zijn overige vermogen te voldoen;
III. een veroordeling van [appellant] tot vergoeding van de door [geïntimeerde] geleden schade vanwege de tekortkoming door moeder in de nakoming van de koopovereenkomst van juli 1979, op te maken bij staat;
IV. een veroordeling van [appellant] op straffe van verbeurte van een dwangsom om aan [geïntimeerde] een afschrift of uittreksel te verstrekken van:
1) alle bescheiden die betrekking hebben op de buitenlandse rekening van moeder en/of [appellant] ;
2) voor zover er geen buitenlandse rekeningen van moeder zijn, alle stukken die zien op de wijziging van de tenaamstelling van de rekeningen van moeder en de hoogte van de saldi en aktes waaruit volgt dat er tegoeden door moeder aan [appellant] zijn geschonken, dan wel waaruit blijkt op welke andere wijze [appellant] rechthebbende is geworden op de gelden van moeder;
3) overige documenten die [geïntimeerde] in staat stellen exact en op controleerbare wijze vast te stellen waar het tegoed van moeder op de buitenlandse rekening gebleven is.
V. een veroordeling van [appellant] in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.
3.2.2.
Aan deze vorderingen heeft [geïntimeerde] , kort samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] heeft al vóór de verwerping van de nalatenschap bij akte van 21 februari 2017 door zijn feitelijk handelen ondubbelzinnig en zonder voorbehoud zich als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedragen. Dit volgt onder meer uit:
- het afvoeren van kostbare inboedel van moeder door [appellant] ,
- het onttrekken van gelden uit de nalatenschap van moeder voor het doen van uitgaven in de periode van 1 november 2016 tot 21 februari 2017;
- het betalen van twee declaraties van advocaat [advocaat] voor werkzaamheden die [advocaat] ten behoeve van [appellant] heeft verricht;
- het voldoen van reis- en verblijfkosten vanuit de boedel voor [naam 1] en [naam 2].
3.2.3.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] zich vóór 21 februari 2017, de datum waarop hij de nalatenschap van moeder formeel heeft verworpen, ondubbelzinnig en zonder voorbehoud (feitelijk) als zuiver aanvaard hebbende erfgenaam heeft gedragen als bedoeld in artikel 4:192 lid 1 BW, waarna is geconcludeerd dat hij de nalatenschap van moeder zuiver heeft aanvaard. Op grond daarvan is de vordering sub I toegewezen. De vorderingen onder sub II tot en met IV zijn wegens gebrek aan belang afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Partijen twisten over de vraag of [geïntimeerde] wisselende standpunten heeft ingenomen over de verwerping dan wel aanvaarding van de nalatenschap van moeder door [appellant] . Het gaat dan over een drietal procedures.
3.7.2.
De dagvaardingsprocedure in 2018 tussen [geïntimeerde] en de vereffenaar (procedure 1), welke procedure was gericht op het in rechte doen vaststellen van de hoogte van de vordering van [geïntimeerde] op de nalatenschap en de levering van de door [geïntimeerde] bewoonde woning aan haar, betrof een verstekprocedure. Hierdoor is er geen debat tussen partijen gevoerd en is de vordering toegewezen. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] in deze procedure in het dagvaardingsexploot uitdrukkelijk heeft gesteld dat de nalatenschap door [appellant] is verworpen, maar dit wordt gemotiveerd betwist door [geïntimeerde] . Het hof leest dit ook niet in het dagvaardingsexploot; er wordt niets vermeld over het verwerpen of zuiver aanvaarden van de nalatenschap van moeder door [appellant] . Wel wordt melding gemaakt dat de nalatenschap onbeheerd is. Volgens [appellant] impliceert dit dat hij de nalatenschap zou hebben verworpen. Echter, dit is niet altijd het geval aangezien een nalatenschap ook onbeheerd is als er geen erfgenamen bekend zijn of zij niet bereid zijn de nalatenschap op zich te nemen.
Daar komt bij dat [geïntimeerde] zich in dat exploot uitdrukkelijk haar recht voorbehoudt om nakoming c.q. nadere schadevergoeding(en) van de nalatenschap en/of [appellant] te vorderen op grond van de wanprestatie van moeder.
3.7.3.
[appellant] verwijst vervolgens naar de onderhavige procedure, waarin door [geïntimeerde] wordt gesteld dat hij de nalatenschap van moeder zuiver heeft aanvaard (procedure 2).
3.7.4.
In de thans bij de rechtbank lopende dagvaardingsprocedure tussen [geïntimeerde] en [appellant] (procedure 3), in welke procedure wordt gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van de bedragen waartoe de vereffenaar is veroordeeld, stelt [geïntimeerde] zich ook op het standpunt dat [appellant] de nalatenschap zuiver heeft aanvaard.
3.7.4.
Het hof wijst er op dat [geïntimeerde] nog heeft verwezen naar een verzoekschriftprocedure waarin zij als belanghebbende verzoekt om een vereffenaar te benoemen. In dit verzoekschrift van 11 december 2017 geeft [geïntimeerde] onder punt 2 aan dat uit een afschrift van het boedelregister blijkt dat [appellant] de nalatenschap van moeder heeft verworpen, maar in punt 3 betwist zij deze verwerping uitdrukkelijk en stelt zij dat [appellant] de nalatenschap zuiver heeft aanvaard door vóór de registratiedatum van de verwerping in het boedelregister goederen aan het verhaal van schuldeisers te onttrekken.
3.7.5.
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat niet gezegd kan worden dat [geïntimeerde] wisselende standpunten heeft ingenomen. In procedure 1 kan niet gezegd worden dat [geïntimeerde] uitdrukkelijk heeft gesteld dat [appellant] de nalatenschap zou hebben verworpen dan wel dat het daaruit af te leiden zou zijn. Daar komt bij dat in procedure 1 ook niet van belang was of [appellant] de nalatenschap wel of niet zou hebben verworpen aangezien het een procedure was tussen [geïntimeerde] en de vereffenaar. In procedure 2 en 3 is duidelijk dat zij zich op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] de nalatenschap van moeder zuiver heeft aanvaard.
Het hof is dan ook van oordeel dat geen sprake is van handelen in strijd met de redelijkheid en billijkheid dan wel misbruik van recht.
Grief 1 faalt.
3.11.
Vaststaat dat [appellant] twee facturen ad € 7.635,32 en € 8.415,14 van [advocaat] heeft betaald van de rekening van de nalatenschap. Deze facturen hadden betrekking op advocaatwerkzaamheden die [advocaat] heeft verricht voor [executeur], maar ook voor [appellant] . Immers, in zijn brief van 24 november 2016 aan [appellant] en aan [executeur], met als onderwerp “opdrachtbevestiging [appellant] en [executeur] / advies” schrijft [advocaat] onder meer:
“
Werkzaamheden
U heeft ons verzocht om u bij te staan in de gerezen problemen rondom de afwikkeling van de nalatenschap van uw moeder/tante [moeder van partijen]. Ingevolge het testament van erflaatster d.d. 4 augustus 2004 is de heer [executeur] benoemd tot executeur. Inmiddels is hij aangeschreven door [notaris] die optreedt namens de zus en broer van de heer [appellant] . Daarin wordt onder meer de afwikkeling van de koopovereenkomst uit 1979, u genoegzaam bekend, aan de orde gesteld.
Vooralsnog lopen uw belangen parallel, reden waarom wij voor u beiden kunnen optreden. Mocht deze situatie op enig moment wijzigen, dan zullen wij ons moeten beraden op onze positie. Verder spraken wij af dat de heer [executeur] zal optreden als onze contactpersoon voor u beiden.
Wij bespraken dat in deze op diverse punten en op korte termijn een beslissing moet worden genomen. Onder meer dient de heer [executeur] te beslissen of hij zijn benoeming tot executeur zal aanvaarden, dan wel of hij gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om een ander met die taak te belasten. De heer [appellant] dient te bepalen of hij de nalatenschap (beneficiair) zal aanvaarden of verwerpen. Om deze (en andere) vragen te beantwoorden, dienen wij nadere informatie in te winnen en zal (deels gebaseerd op aannames) een aantal rekenvoorbeelden worden uitgewerkt. Wij maakten daartoe reeds een aanvang en overlegden hedenochtend uitvoerig met elkaar […]. De komende periode zullen wij een vervolg geven aan dit overleg.
Daarnaast verzond ik alvast bijgevoegd bericht aan [notaris], er toe strekkend om enig respijt te krijgen voor de diverse te nemen beslissingen en voor beantwoording van de gestelde vragen. […]”
3.12.
Gezien het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat het onderzoek door [advocaat] naar de vraag of [appellant] de nalatenschap van moeder (al dan niet beneficiair) moet aanvaarden of verwerpen, niet kan worden aangemerkt als een opdracht ten behoeve van de nalatenschap. De facturen die [appellant] heeft voldaan van de bankrekening van moeder hebben in ieder geval deels betrekking op de werkzaamheden die [advocaat] voor [appellant] persoonlijk heeft verricht. Door deze betaling vanaf de bankrekening van moeder, heeft [appellant] een privéschuld van hemzelf voldaan.
[appellant] stelt weliswaar dat hij in opdracht van [executeur] deze facturen heeft voldaan, maar dat laat onverlet dat [advocaat] werkzaamheden heeft verricht voor [appellant] persoonlijk. Voor deze werkzaamheden kan [executeur] als executeur dan ook geen opdracht aan [appellant] geven om deze te voldoen van de rekening van de nalatenschap.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van [appellant] , inhoudende dat hij niet aanwezig is geweest bij de bespreking met [advocaat], nu uit de boven geciteerde brieven en uit de overgelegde urenspecificaties duidelijk blijkt dat er door [advocaat] werkzaamheden voor [appellant] zelf zijn verricht. Het lag op de weg van [appellant] om, indien hij geen opdracht aan [advocaat] had gegeven, bij de ontvangst van de opdrachtbevestiging hiertegen bezwaar te maken. Dit heeft hij niet gedaan. De stelling van [appellant] dat de executeur alleen de opdracht aan [advocaat] heeft gegeven voor de werkzaamheden en dat de executeur aan [appellant] opdracht heeft gegeven om de factuur te betalen maakt het voorgaande niet anders. Immers, de taak van een executeur-testamentair is de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van die nalatenschap te voldoen. Het behoort niet tot zijn taak om ten behoeve van een in een testament benoemde erfgenaam uit te laten zoeken of deze de nalatenschap moet aanvaarden of verwerpen.
Dat de facturen van [advocaat], werkzaam bij [advocatenkantoor], door [advocatenkantoor] zijn gecorrigeerd doet er niet aan af dat een privéschuld van [appellant] is voldaan vanuit de rekening van de nalatenschap. [appellant] heeft ook niet betwist dat het debiteurennummer, vermeld op de door hem overgelegde urenspecificaties van deze werkzaamheden, zijn debiteurennummer is.
[geïntimeerde] heeft het hof nog verzocht [appellant] te bevelen om de desbetreffende declaraties met urenspecificaties in het geding te brengen, maar het hof wijst dit gezien het voorgaande af wegens gebrek aan belang.