Hoewel Jupiter de gestelde beschikbaarheidsdiensten betwist en de kantonrechter heeft overwogen dat hierover:
“afspraken (kunnen) worden gemaakt. In deze procedure is gesteld noch gebleken dat dat is gebeurd.” (beroepen vonnis rov. 4.6),
verduidelijkt [appellant] in beroep verder niet (voldoende) dat, wanneer en/of hoe partijen daarover welke relevante afspraken zouden hebben gemaakt.
Voor zover [appellant] in dit verband verwijst naar wat hij ter onderbouwing van vordering I heeft gesteld, ziet dat vooral op door hem gemaakte overuren. Bij gebreke van daarvoor relevante feiten kan dat niet zonder meer dienen ter onderbouwing van naast die overuren ook nog gemaakte beschikbaarheidsuren.
Voor zover [appellant] verder wijst op de hoeveelheid, de tijdstippen en de (korte) duur van veel van zijn gemaakte ritten, zegt dat onvoldoende over (buiten de reguliere arbeidsuren en de overuren) gemaakte beschikbaarheidsuren.
Als [appellant] zich al feitelijk beschikbaar mocht hebben gehouden, ontbreken bovendien voldoende concrete aanwijzingen (waaruit kan volgen) dat hij daartoe in het kader van de arbeidsverhouding ook gehouden was.
Bij gebreke van in het kader van de arbeidsverhouding verrichte beschikbaarheidsdiensten, treft ook de door [appellant] ingeroepen (daarop betrekking hebbende, met name Europese) rechtspraak geen doel.