[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1990,
wonende te [woonadres] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van ‘opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis waarvan 50 dagen subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 25 mei 2019 te Tilburg en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] , waaronder/over het/de tijdvak(ken):
- 3e kwartaal 2014 (DOC-001, p. 74);
- 4e kwartaal 2015 (DOC-001, p. 87-89);
- 2e kwartaal 2016 (DOC-001, p. 93-95);
- 1e kwartaal 2017 (DOC-002, p. 145-147);
- 4e kwartaal 2018 (DOC-002, p. 174-176),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen laten doen, immers heeft hij en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n), toen aldaar – zakelijk weergeven – opzettelijk op het/de bij de inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken), in elk geval één of meer tijdvak(ken) – zakelijk weergeven – (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid een te hoog en/of onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven en/of doen laten opgeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 2 oktober 2014 tot en met 23 december 2018 te Tilburg en/of Apeldoorn, althans in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] , over de tijdvakken:
- 3e kwartaal 2014;
- 4e kwartaal 2015;
- 2e kwartaal 2016;
- 1e kwartaal 2017;
- 4e kwartaal 2018,
onjuist heeft gedaan, immers heeft hij toen aldaar opzettelijk op de bij de inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken telkens valselijk en in strijd met de waarheid een te hoog en onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
C.
Het hof stelt op grond van de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden vast dat in de bewezenverklaarde periode aangiften omzetbelasting ten name van de verdachte over de tijdvakken 3e kwartaal 2014, 4e kwartaal 2015, 2e kwartaal 2016, 1e kwartaal 2017 en 4e kwartaal 2018 zijn gedaan. Bij het doen van die aangiften is telkens een te hoog en daarmee onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven. Die teruggevraagde voorbelasting was te hoog, omdat door de Belastingdienst geen aansluiting kon worden gevonden tussen de ingediende aangiften omzetbelasting en de administratie. Ook anderszins heeft de verdachte de opgegeven bedragen aan voorbelasting niet kunnen staven met bescheiden, zoals inkoopfacturen. Aan de hand van de geldstromen op de bankrekeningen viel evenmin te herleiden op basis van welke uitgaven de voorbelasting is geclaimd.12
Het hof stelt voorts vast dat het persoonlijk domein binnen de digitale omgeving van de Belastingdienst, waarbinnen voormelde aangiften omzetbelasting zijn gedaan, is geactiveerd met het e-mailadres dat toebehoort aan de onderneming van de verdachte en waarvan de verdachte heeft verklaard dat hij dat e-mailadres gebruikte voor zijn onderneming.
Alle hiervoor genoemde bankrekeningen waren ten name van de verdachte gesteld. Uit het onderzoek ter terechtzitting is genoegzaam naar voren gekomen dat de Belastingdienst is overgegaan tot uitbetaling van de op aangifte teruggevraagde omzetbelasting op één of meer van deze bankrekeningen en dat de verdachte vervolgens die geldbedragen, althans een deel daarvan, heeft overgeboekt naar zijn privébankrekeningen. Tegenover controlerend belastingambtenaar [belastingambtenaar 2] heeft de verdachte verklaard dat deze laatstbedoelde bedragen zijn opgegaan aan levensonderhoud en het afbetalen van schulden.
Het voorgaande wijst naar het oordeel van het hof in de richting van de verdachte als degene die de betreffende aangiften omzetbelasting onjuist heeft ingediend. Niet alleen zijn het gebruikte e-mailadres om het persoonlijk domein te activeren en de betrokken bankrekeningen in gebruik respectievelijk ten name gesteld van de verdachte, bovendien heeft de verdachte via zijn bankrekeningen gedurende de bewezenverklaarde periode teruggaven omzetbelasting ontvangen, deze (deels) doorgestort naar zijn privébankrekeningen en ten eigen nutte voor privédoeleinden aangewend. De verdachte had aldus de beschikkingsbevoegdheid over die bankrekeningen. Ook neemt het hof in aanmerking dat desbetreffende aangiften omzetbelasting – met uitzondering van de aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal 2016 – steeds zijn ondertekend door ‘ [roepnaam verdachte] ’, zijnde de roepnaam van de verdachte. Op basis van het voorgaande concludeert het hof dat het de verdachte is geweest die de aangiften omzetbelasting onjuist heeft ingediend.
Het hof is tegen voormelde achtergrond ook van oordeel dat de verdachte wetenschap had van de onjuistheid van de aangiften. Niet alleen heeft de verdachte verklaard dat zijn eenmanszaak geen inkopen heeft kunnen doen in de orde van grootte als hier aan de orde, ook ten tijde van het ontvangen van de teruggaven omzetbelasting wist de verdachte dat die niet konden kloppen. Door onder deze omstandigheden aangiften omzetbelasting in te dienen, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij, door te hoge bedragen aan voorbelasting op te geven, onjuiste aangiften omzetbelasting zou indienen.
Het hiertegenover door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario, inhoudende dat een of meer derden (meer bepaald [boekhouder 1] en [boekhouder 2] ) de aangiften omzetbelasting onjuist hebben ingediend, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Allereerst vindt een dergelijk scenario onvoldoende steun in het procesdossier. Bovendien is dit scenario niet te verenigen met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder niet met het feit dat de verdachte (en dus niet [boekhouder 1] en/of [boekhouder 2] ) zelf de beschikking heeft gekregen over ontvangen teruggaven omzetbelasting, die bedragen heeft overgemaakt en voor privédoeleinden heeft aangewend.
De omstandigheid dat [boekhouder 1] bij vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 5 april 2018 onder parketnummers 05/862577-13, 05/985001-14 en 05/780122-16 is veroordeeld ter zake van onder meer verduistering van gelden, waarbij de verdachte één van de slachtoffers was, leidt niet tot een ander oordeel, reeds niet omdat in die zaak sprake was van een ander feitencomplex dan hier aan de orde.
De omstandigheid dat de verdachte stelt zijn DigiD-inloggegevens aan een ander ter beschikking te hebben gesteld, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, brengt het hof evenmin tot een andersluidend bewijsoordeel, aangezien uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat de bewezenverklaarde aangiften omzetbelasting voor de tijdvakken 4e kwartaal 2015, 2e kwartaal 2016, 1e kwartaal 2017 en 4e kwartaal 2018 zijn gedaan met gebruikmaking van de uitgereikte gebruikersnaam en het daaraan gekoppelde wachtwoord via een zakelijk portaal op de website voor de Belastingdienst en niet met gebruikmaking van de DigiD-inloggegevens. Ook de aangifte 3e kwartaal 2014 is niet gedaan met gebruikmaking van de DigiD-inloggegevens.13 Ambtshalve is het hof ermee bekend dat ten tijde van deze aangifte het doen van een aangifte omzetbelasting niet kon plaatsvinden met gebruikmaking van de DigiD-inloggegevens.
Aldus laat het voorgaande geen andere conclusie toe dan dat het de verdachte is geweest die de aangiften omzetbelasting opzettelijk onjuist heeft ingediend.
D.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting. De verdachte, die een eenmanszaak dreef en ondernemer was voor de omzetbelasting, heeft onterecht bedragen aan voorbelasting geclaimd en omzetbelasting teruggevraagd. De (eenmanszaak van de) verdachte had daarop geen recht, omdat daaraan geen inkopen en/of inkoopfacturen ten grondslag lagen.
De Staat der Nederlanden en de Europese Unie hebben als gevolg van de door de verdachte begane belastingfraude een belastingnadeel van € 15.386,00 geleden. Dat nadeel ziet op de vijf bewezenverklaarde aangiften.
Bij belastingheffing zijn in het algemeen gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken. Met de heffing van omzetbelasting wordt immers beoogd de Staat der Nederlanden en de Europese Unie geldmiddelen te verschaffen die voor hun instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De verdachte heeft door zijn handelwijze deze gemeenschapsbelangen geschonden. Dergelijk strafbaar gedrag leidt uiteindelijk ertoe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen. Voorts is het voor een goede werking van het systeem voor de heffing van omzetbelasting essentieel dat kan worden uitgegaan van de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van de aangiften. Het systeem van de omzetbelasting is immers mede gebaseerd op het vertrouwen dat een (rechts)persoon een juiste aangifte doet en dat de Belastingdienst op basis daarvan de verschuldigde omzetbelasting of teruggave daarvan vaststelt. Door aangiften te doen die niet stroken met de werkelijkheid, wordt het systeem van de heffing van omzetbelasting ondergraven.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard. Daarbij komt dat de verdachte, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, kennelijk nog steeds niet is doordrongen van het kwalijke van zijn gedrag.
Het hof heeft in het kader van de straftoemeting eveneens acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 augustus 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij mantelzorger is voor zijn echtgenoot die is getroffen door een hersenbloeding, dat hij een Wajong-uitkering geniet, dat hij arbeidsongeschikt is, dat hij schuldenvrij is en dat hij woonachtig is in een koophuis.
Oplegging van uitsluitend een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd en waartoe door de verdediging is verzocht, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde, zodat het hof daartoe niet zal overgaan. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf acht het hof evenmin een passende straf. De verdachte is immers mantelzorger voor zijn echtgenoot en deze echtgenoot is geheel afhankelijk van de zorg van de verdachte. Tevens is uit het verhandelde ter terechtzitting naar voren gekomen dat de verdachte arbeidsongeschikt is verklaard, reden waarom de uitvoering van een taakstraf voorshands geen reële optie is. Daarom zal het hof, naast oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, overgaan tot oplegging van een geldboete. Bij de vaststelling van de hoogte van deze geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een geldboete ter hoogte van € 7.500,00 subsidiair 72 dagen hechtenis, passend en geboden.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 7.500 (zevenduizendenvijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 72 (tweeënzeventig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. drs. P. Fortuin, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. A.S. van Middelkoop, griffiers,
en op 23 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. drs. Fortuin voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.