I. de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:682 lid 1 sub a BW juncto art. 3:300 BW met terugwerkende kracht te herstellen vanaf 1 mei 2021, althans vanaf een door het hof redelijk geachte datum, althans [B.V. 2] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van deze beschikking de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht te herstellen vanaf 1 mei 2021, althans vanaf een door het hof redelijk geachte datum, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [B.V. 2] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
II. [B.V. 2] te veroordelen om binnen 24 uur na deze beschikking [de werknemer] weder te werk te stellen in zijn functie van docent intern transport, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [B.V. 2] in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
III. [B.V. 2] te veroordelen om binnen 7 dagen na deze beschikking aan [de werknemer] uit te betalen het achterstallig salaris (inclusief emolumenten) vanaf 1 mei 2021, althans vanaf een door het hof redelijk geachte datum, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te berekenen vanaf 1 mei 2021, althans vanaf een door het hof redelijk geachte datum, tot aan de dag van volledige voldoening;
IV. indien de arbeidsovereenkomst niet met ingang van 1 mei 2021 wordt hersteld, de voorziening te treffen dat [B.V. 2] wordt veroordeeld tot betaling, binnen 7 dagen na deze beschikking, aan [de werknemer] van een bedrag van € 2.520,00 bruto voor iedere maand dat de onderbreking tussen 1 mei 2021 en de ingangsdatum van de herstelde arbeidsovereenkomst duurt, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf de datum van opeisbaarheid, althans vanaf een door het hof redelijk geachte datum, tot aan de dag van volledige voldoening, zulks ter compensatie van het door [de werknemer] geleden nadeel, althans een door het hof redelijk geachte voorziening te treffen;
V. [B.V. 2] te veroordelen om ter zake van de betaling van het onder III genoemde achterstallige salaris en/of de onder IV genoemde compensatie uiterlijk binnen 7 dagen na deze beschikking een deugdelijk bewijs van betaling en een deugdelijke specificatie te verschaffen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan;
VI. indien de periode tussen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2021 en het herstel van de arbeidsovereenkomst zes maanden of meer bedraagt, de voorzienig te treffen dat beide arbeidsovereenkomsten (de oude en de nieuwe) samengenomen moeten worden voor alle arbeidsrechtelijke regelingen waarvan de onderbreking nadelige gevolgen heeft voor [de werknemer] .
Subsidiair, althans voorwaardelijk, te weten voor het geval het verzoek tot herstel wordt ingetrokken c.q. wordt afgewezen
VII. [B.V. 2] te veroordelen tot betaling aan [de werknemer] van een billijke vergoeding van € 91.648,00 bruto, althans een door het hof redelijk geacht bedrag, met veroordeling van [B.V. 2] tot betaling van deze vergoeding uiterlijk binnen 7 dagen na deze beschikking;
VIII. [B.V. 2] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf de datum van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde billijke vergoeding, althans vanaf een door het hof redelijk geachte datum, tot aan de dag van volledige voldoening;
IX. [B.V. 2] te veroordelen om ter zake van de betaling van bovengenoemde billijke vergoeding uiterlijk binnen 7 dagen na deze beschikking een deugdelijk bewijs van betaling en een deugdelijke specificatie te verschaffen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan.
Ten slotte heeft [de werknemer] het hof verzocht [B.V. 2] te veroordelen in de kosten van beide instanties.