3.1.
In dit hoger beroep kan, met inachtneming van hetgeen [appellante] in de toelichting op grief 1 heeft aangevoerd, worden uitgegaan van de volgende feiten.
-
Per 27 september 1982 is [appellante] in dienst getreden van de rechtsvoorgangster van de Stichting. Bij de Stichting is zij werkzaam als leerkracht van groep 6 bij basisschool De Lage Weide te Made, een school met ongeveer 500 leerlingen en zo'n 39 personeelsleden. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Primair Onderwijs van toepassing.
-
De afgelopen drie jaar heeft de school meerdere directeuren gehad. Als laatste is in december 2020 [persoon A] (hierna: [persoon A] ) gestart, met ondersteuning van een extern bureau en met de opdracht om een visie te creëren die door het team werd gedragen.
-
Op 31 maart 2022 hebben [appellante] en haar collega [persoon B] (hierna: [persoon B] ) een gesprek gehad met de per 1 februari 2022 aangestelde interim bestuurder van de Stichting, [persoon C] (hierna: [persoon C] ). In dat gesprek hebben zij onder meer aan de orde gesteld dat ongeveer een kwart van leerkrachten al drie jaar stress en onrust ervaart door onervaren directeuren, dat er een probleem is tussen [persoon A] en het personeel en dat hulp van een mediator nodig is.
-
Op 14 april 2022 heeft er op initiatief van [persoon C] een gesprek plaatsgevonden tussen [appellante] , [persoon A] en [persoon C] waarin [appellante] een breed scala aan problemen heeft aangekaart, met verwijten in de richting van [persoon A] , maar ook betrekking hebbend op de periode vóór de komst van [persoon A] . [persoon C] heeft tijdens dit gesprek van 14 april 2022 gezegd dat [persoon A] en [appellante] verbinding met elkaar moeten zoeken en dat er maatregelen zouden volgen, wanneer tussen hen levende problemen niet op 20 mei 2022 zouden zijn opgelost.
-
Op 11 mei 2022 heeft een studiemiddag plaatsgevonden waarin een leerkracht aangaf gehoord te hebben dat een gesprek heeft plaatsgevonden op het bestuurskantoor tussen de bestuurder en twee teamleden naar aanleiding van klachten over [persoon A] . Na deze studiemiddag hebben 35 van de 38 teamleden per e-mail hun vertrouwen in [persoon A] uitgesproken.
-
Op 31 mei 2022 heeft [persoon C] in een gesprek met [appellante] (onder meer) medegedeeld dat zij zich schuldig maakt aan sterk polariserend gedrag en geen toekomst meer te zien voor [appellante] op De Lage Weide.
-
Op 8 juni 2022 heeft [persoon C] in een gesprek met [appellante] medegedeeld dat zij wordt vrijgesteld van werk wegens polariserend en muitend gedrag en een verbod krijgt om over de kwestie te spreken.
-
Bij brief van l7 juni 2022 heeft de Stichting aan [appellante] medegedeeld dat er een voornemen is haar te schorsen op grond van artikel 3.11 van de toepasselijke cao Primair Onderwijs (hierna: CAO), omdat zij aantoonbaar onjuiste informatie verspreidt en collega's opzet tegen [persoon A] .
-
De gemachtigde van [appellante] heeft bij brief van 24 juni 2022 bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen schorsing en de Stichting gesommeerd om [appellante] weer toe te laten tot de school.
-
Bij brief van 28 juni 2022 heeft de Stichting aan [appellante] medegedeeld dat het voornemen tot schorsing niet wordt omgezet in een definitieve schorsing, maar dat [appellante] gedwongen wordt overgeplaatst naar andere scholen, namelijk De Zeggewijzer (1 dag), De Stuifhoek (2 dagen) en de vervangerspool, een en ander op grond van artikel 10.5 lid 2 sub b c.q. sub e van de cao en een in de brief opgenomen belangenafweging.
-
Bij brief van 29 juni 2022 heeft de gemachtigde van [appellante] aan de Stichting laten weten dat [appellante] niet akkoord is met het overplaatsingsbesluit en in beroep zal gaan bij de Commissie Onderwijsgeschillen alsmede dat [appellante] ziek wordt gemeld. [appellante] heeft vervolgens de schorsing en het besluit tot overplaatsing aangevochten in het onderhavige kort geding.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellante] dat de kantonrechter, oordelend als voorzieningenrchter, uitvoerbaar bij voorraad:
- -
de opgelegde onvrijwillige overplaatsing zal schorsen totdat de Commissie van beroep funderend onderwijs te [plaats] uitspraak heeft gedaan;
- -
de Stichting zal veroordelen om binnen 24 uur na de datum van het kort geding vonnis, althans binnen 24 uur na de betekening van het kort geding vonnis, alle leerkrachten van De Lage Weide, alle directeuren binnen de stichting, de Raad van Toezicht, de Commissarissen en alle medewerkers van het bestuurskantoor per-email het volgende bericht te sturen en de berichten binnen genoemde termijn aan eiseres door te mailen:
“op last van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bericht het bestuur van de Stichting Katholiek Onderwijs Drimmelen dat [appellante] naar het voorlopig oordeel van de Voorzieningenrechter ten onrechte onvrijwillig is overgeplaatst. [appellante] zal morgen haar werkzaamheden in groep zes van De Lage Weide hervatten”,
althans een door de Voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bericht, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 10.000 voor het geval gedaagde hiermee in gebreke blijft en van € 1.000 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt;
- -
de Stichting zal veroordelen om binnen 48 uur na de datum van het kort geding vonnis, althans binnen 48 na betekening van het kort geding vonnis, [appellante] toe te laten op De Lage Weide om de overeengekomen werkzaamheden zonder beperkingen te verrichten, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 10.000,= voor het geval de Stichting hiermee in gebreke blijft en van € 1.000,= voor iedere dag dat de overtreding voortduurt;
- -
met veroordeling van de Stichting in de kosten van het geding, de nakosten advocaat daaronder begrepen.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de Stichting jegens haar onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld, heeft nagelaten om problemen in de samenwerking op te lossen en in strijd met het bepaalde in de Arbeidsomstandighedenwet heeft nagelaten zorg te dragen voor goede arbeidsomstandigheden. Om die reden kunnen de door de Stichting jegens haar getroffen maatregelen niet gehandhaafd blijven.
3.2.3.
De Stichting heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het bestreden vonnis van 13 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter de (onvrijwillige) overplaatsing van [appellante] geschorst tot aan het eind van het schooljaar (23 juli 2022) en de Stichting veroordeeld om [appellante] gedurende die periode weer toe te laten tot haar werkzaamheden. Voor het overige heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd. Daartoe heeft de kantonrechter, zakelijk weergegeven, overwogen dat de Stichting een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt bij een besluit tot onvrijwillige overplaatsing, omdat dit niet is aan te merken als een eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst. Het besluit kan daarom slechts marginaal getoetst worden (r.o. 3.7). De kantonrechter komt vervolgens tot de slotsom dat de Stichting voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het besluit tot overplaatsing (r.o. 3.8). Omdat ter zitting was gebleken dat partijen bereid waren afspraken te maken over de periode tot de afsluiting van het schooljaar heeft de kantonrechter beslist om de overplaatsing te schorsen tot het eind van het schooljaar.
3.4
Het hof oordeelt het voor kort geding vereiste spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen (nog steeds) actueel aanwezig. [appellante] verlangt immers om wedertewerkstelling als leerkracht van groep 6 bij de basisschool waar zij al jaren werkt en [appellante] mag altijd effectieve bescherming inroepen tegen onterechte onvrijwillige overplaatsing naar andere basisscholen.
Mede gezien bijkomende bijzondere omstandigheden van dit geval is [appellante] in dit geval zelfs de verzochte behandeling als spoedappel toegestaan. Daarbij heeft het hof niet alleen de -naar algemeen bekend is- voor basisscholen wenselijke zekerheid omtrent de inzet van schaars beschikbare leerkrachten in aanmerking genomen, maar ook de in het bijzonder door [appellante] ingeroepen lange (circa 40-jarige) staat van dienst en het eerst onlangs aangevangen nieuwe schooljaar waarin [appellante] als groepsleerkracht zo snel mogelijk wenst te starten.
Zo’n toegestane spoedbehandeling legt op beide partijen bijzondere verplichtingen, bijvoorbeeld voor de Stichting als wederpartij een verkorte termijn voor antwoordmemorie. Bij die gelegenheid heeft de Stichting geen incidenteel beroep ingesteld en ook geen mondelinge behandeling gevraagd, zodat het hof vervolgens arrest heeft bepaald. Dat de Stichting meer dan twee weken later alsnog een mondelinge behandeling heeft gevraagd die vervolgens niet vóór november 2022 zal kunnen plaatsvinden, brengt het hof echter tot het oordeel dat de (normaal gebruikelijke) inwilliging van het verzoek in dit geval tot een onredelijke vertraging van de procedure leidt, zodat [appellante] zich daartegen met recht verzet. Of onder de gegeven omstandigheden, voor zover daarvan met name blijkt uit de processtukken, de vorderingen van [appellante] ook toewijsbaar zullen blijken, is een andere kwestie en zal het hof hierna onderzoeken.
3.8.
Het hof overweegt op dit punt als volgt.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat op hun arbeidsverhouding de cao Primair Onderwijs van toepassing is en dat de Stichting de getroffen maatregelen heeft laten berusten op het bepaalde in artikel 10.5 van die cao. Artikel 10.5 van de cao Primair Onderwijs 2021 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“
10.5 Overplaatsing
-
Overplaatsing van een werknemer naar een andere instelling van de werkgever geschiedt met instemming van de werknemer, met uitzondering van de gevallen genoemd in het tweede lid.
-
De werkgever kan de werknemer zonder zijn instemming overplaatsen:
-
indien er bij een instelling sprake is van formatietekort;
-
ingeval er sprake is van een conflictsituatie, waarbij overplaatsing noodzakelijk is om tot werkbare verhoudingen te komen;
-
ingeval er sprake is van disfunctioneren;
-
op advies van de Arbo-dienst of bedrijfsarts;
-
in andere door de werkgever met name genoemde zwaarwichtige omstandigheden.
3. In de gevallen genoemd in het tweede lid, onder b., c., d. en e., is overplaatsing zonder instemming van de werknemer eveneens mogelijk om een personele wisseling mogelijk te maken.
4. De werkgever die het voornemen heeft om een werknemer over te plaatsen, treedt in overleg met de werknemer. Eventuele afspraken worden schriftelijk vastgelegd.
5. Indien de werknemer na het overleg genoemd in het vierde lid, niet instemt met de overplaatsing en/of de voorwaarden waaronder de overplaatsing zal geschieden en de werkgever desalniettemin besluit tot overplaatsing, geeft de werkgever in zijn besluit aan op welke wijze hij de belangen van de werkgever en die van de werknemer tegen elkaar heeft afgewogen.”
3.9.
Het hof stelt vast dat binnen de rechtsverhouding tussen partijen een beding van kracht is dat de Stichting de bevoegdheid geeft om onder bepaalde, specifiek genoemde, omstandigheden [appellante] over te plaatsen, ook indien zij het daar niet mee eens is. Tot die omstandigheden behoort het in lid 2, aanhef en sub b genoemde geval waarin sprake is van een conflictsituatie, waarbij overplaatsing noodzakelijk is om tot werkbare verhoudingen te komen. Het door lid 4 vereiste overleg heeft plaatsgevonden.
3.10.
Uit hetgeen tot op heden is aangevoerd volgt dat de klachten van [appellante] hoofdzakelijk betrekking hebben op het functioneren van de directeur, [persoon A] , haar direct leidinggevende.
Samen met een collega heeft [appellante] in een gesprek op 31 maart 2022 met [persoon C] , interim bestuurder in het schoolbestuur, een brief voorgelezen die onder meer de navolgende passages kent:
“Er is een probleem ontstaan met inmiddels voor ons de 3e nieuwe directeur in 3 jaar.
Wij? En wie zijn wij?
Inmiddels ca. rond de 10 mensen; dat is 25% van de werkende leerkrachten op onze school, die negatieve ervaringen hebben opgedaan met de nieuwe directeur.
Wij hebben ervaren dat onze kennis van zaken niet past in de zienswijze van de nieuwe directeur.
Wij vroegen ons af of dit onbegrip niet op te lossen is middels een gesprek?
Jazeker; dat hoopten wij ook.
Maar inmiddels zijn wij flink teleurgesteld geraakt, omdat wij niet serieus genomen worden. Dit is gebleken uit de diverse contactmomenten, die wij achter de rug hebben met de nieuwe directeur.
Er zijn diverse momenten geweest dat een leerkracht een gesprek met de nieuwe directeur had, waarin de directeur erg top-down dirigeerde.
Het moest persé op één bepaalde manier, ondanks het weerwoord/ protest of argumenten van de toegesproken leerkracht op dat moment.
Het uiteindelijke resultaat was dat het altijd moest zoals de nieuwe directeur aangaf, ook al gaf de leerkracht tegenargumenten aan én dat de beslissing absoluut geen meerwaarde zou hebben.
Wat is die manier van handelen wat de leerkrachten als onprettig ervaren?
1. De wijze van communiceren die problemen geeft, is een manier van top-down met opdrachten.
Er is géén flexibiliteit te merken, maar is statisch.
De nieuwe directeur laat géén interesse blijken naar de ander toe, bv. door iemand niet te feliciteren (en dan vergoelijken),of vraagt nergens na.
Door haar manier van communiceren wordt er een desinteresse zichtbaar; zo ervaren wij dat.
2. De leerkrachten moeten op zéér korte termijn uitvoeren wat de directeur aan opdracht geeft, ook al geeft de leerkracht aan een volle agenda te hebben.
Dit geeft onrust en stress bij het al volle werkschema.
3. Directeur is niet zichtbaar, zit in een kamertje, nooit in de klas/ gang of speelplaats.
Een aantal leerkrachten vindt dit vervelend.
4. Directeur heeft géén ervaring in het onderwijs.
Collega’s hebben hier problemen mee.
Waarom?
Omdat de directeur meerdere malen aan leerkrachten aangeeft als ze dit aangeven:
“Wat doet jij aan onderwijsontwikkeling?”
De nieuwe directeur staat niet open om kennis op te doen m.b.t. ‘t onderwijs.
5. Op school verminderen de resultaten van de leerlingen, zien de leerkrachten omdat er géén terugkerende onderwijsontwikkeling aangeboden wordt door de school.
Hier wordt niet over gesproken door de directeur.
Dus achterstallig onderhoud t.a.v. onderwijsontwikkeling.
De directeur werkt niet verbindend bij onderwijsontwikkeling.”
Hieruit blijkt vooralsnog afdoende dat de kritiek van [appellante] en haar collega in dit gesprek hoofdzakelijk gericht was op het functioneren van [persoon A] en haar leiderschapsstijl. Uit de reacties van de overige collegae blijkt vooralsnog niet dat de kritiek die [appellante] tegenover [persoon C] heeft geuit (breed) gedeeld wordt door haar collegae.
3.13.
Vervolgens dient dan beoordeeld te worden of die conflictsituatie van dien aard is dat overplaatsing noodzakelijk is om tot een werkbare situatie te komen. Voorshands is het hof van oordeel dat in elk geval niet, althans niet voldoende, is gebleken dat een oplossing van de problematiek zonder overplaatsing mogelijk is, te minder nu de door [appellante] ervaren bezwaren kennelijk niet door haar directe collegae worden gedeeld. In een geval als het onderhavige, waarin niet alleen sprake is van meningsverschillen tussen [appellante] en [persoon A] , maar ook tussen haar en [persoon C] en (mogelijk) tussen [appellante] en haar directe collegae, is de kans van slagen van een mediation zó klein dat de Stichting in redelijkheid kon en mocht afzien van het inschakelen van een mediator.
3.14.
Het voorgaande voert het hof dan tot het oordeel dat, los van de vraag of zwaarwichtige redenen bestaan als bedoeld in artikel 10.5, lid 2, aanhef en onder e. van de cao, voorshands in elk geval in sterke mate rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de kantonrechter, oordelend in een bodemprocedure over de gedwongen overplaatsing, zal beslissen dat de Stichting een beroep kan doen op de in artikel 10.5, lid 2, aanhef en onder b van de cao genoemde grond voor die overplaatsing. Mede gelet op het zwaarwegend belang van de Stichting dat er rust heerst op haar school en kinderen en hun ouders niet geconfronteerd worden met (sluimerende) conflicten tussen een leerkracht en het bestuur en/of leerkrachten onderling, kon de Stichting in redelijkheid besluiten om [appellante] elders binnen haar organisatie in te zetten. Dat klemmende redenen van persoonlijke aard aan de zijde van [appellante] zich daartegen zouden verzetten, is het hof niet gebleken. De duur van het dienstverband is in dat verband niet voldoende van gewicht.