Door middel van grief I betoogt de Gemeente dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de aanstelling van [de werknemer] , aan wie krachtens een na 1 januari 2020 genomen besluit ontslag is aangezegd, moet worden beoordeeld als een arbeidsovereenkomst.
Naar het oordeel van het hof slaagt deze grief. Tussen partijen staat vast dat [de werknemer] zijn hoedanigheid van ambtenaar vóór 1 januari 2020, zijnde de datum waarop de Ambtenarenwet 2017 (hierna: Aw) in werking trad, had verloren. Een omzetting van zijn aanstelling in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht ingevolge artikel 14 Aw heeft dan ook niet kunnen plaatsvinden. Volgens artikel 14 Aw vindt de omzetting immers plaats met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren en dit is: 1 januari 2020. Het betreft hier dus de op dat moment bestaande ambtelijke aanstellingen. Dit volgt ook uit de passage in de MvT onder Artikel I, onderdeel M, inhoudende:
“(…)De op dat tijdstip geldende beslissingen, afspraken en toezeggingen over beloning, werktijden, het rooster, verlof, faciliteiten voor de uitoefening van de functie en studiefaciliteiten maken daar deel van uit. Bezoldiging omvat naast het salaris tevens alle vaste toeslagen. Van de arbeidsovereenkomst maken tevens deel uit de afspraken over bijkomende voorwaarden, zoals het tijdvak waarvoor een toelage is afgesproken of de prestaties die moeten worden geleverd voor behoud van studiefaciliteiten.(…)”
Het hof concludeert dat tussen [de werknemer] en de Gemeente nooit, althans niet in de voor deze procedure relevante periode, een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht heeft bestaan, omdat het dienstverband van [de werknemer] ingevolge het besluit van 28 april 2015 tot het (subsidiair) verlenen van eervol ontslag wegens ongeschiktheid voor zijn betrekking anders dan wegens ziekte of gebreken met ingang van 1 juni 2016 hoe dan ook is geëindigd.
Daarmee ontvalt aan de kantonrechter de door hem aangenomen grond van bevoegdheid om over deze rechtsverhouding te oordelen. De civiele rechter is naar het oordeel van het hof niet bevoegd om over de hier aan de orde zijnde geschillen te oordelen. Er is een andere, met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, opgenomen in de Algemene Wet Bestuursrecht, de AWB. Binnen deze rechtsgang kan een toetsing van het bestreden besluit van de Gemeente van 5 juli 2022 worden verkregen. Uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg blijkt overigens dat mr. Cruts namens [de werknemer] deze rechtsgang ook heeft benut gelet op het feit dat hij aldaar heeft medegedeeld een pro forma bezwaarschrift te hebben ingediend.