Het gaat in deze zaak om de uitleg van een sociaal plan.
Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een bepaling van een sociaal plan de zogeheten CAO-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao (of in dit geval van een sociaal plan) een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
Ook de uitleg van een sociaal plan dat niet als een cao kan worden aangemerkt, moet geschieden aan de hand van de CAO-norm.
Tussen de Haviltexnorm en de CAO-norm bestaat geen tegenstelling, maar een vloeiende overgang, en de rechtspraak over uitleg heeft als gemeenschappelijke grondslag dat bij de uitleg van een schriftelijk contract telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
Het hof verwijst (onder andere) naar HR 26 mei 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA5961, NJ 2000/473), HR 31 mei 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE2376, NJ 2003/110), HR 28 juni 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE4366, NJ 2003/111), HR 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 DSM/Fox), HR 24 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU9889, NJ 2012/142), HR 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2687 FNV/Condor).
Ook de kantonrechter is hiervan uitgegaan en beide partijen lijken het erover eens te zijn dat het hof deze maatstaf dient toe te passen.