[appellant] c.s. hebben in het beroepschrift en bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep – zakelijk weergegeven – de volgende twee grieven aangevoerd.
I. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen: “Hoewel aan het vereiste van 2:23 c BW is voldaan, is heropening van de vereffening alleen zinvol als uiteindelijk van een uitbetaling van een schadevergoeding aan [appellant] sprake kan zijn.” Volgens [appellant] c.s. is dit een te nauwe interpretatie van de richtinggevende jurisprudentie. Hoewel er geen baten zijn, kan een verzoeker aldus [appellant] c.s. toch voldoende belang hebben bij een heropening. Een belangrijke omstandigheid die de rechtbank (zwaarder) had moeten meewegen, is het feit dat een schuldeiser (zoals [appellant] c.s.) een bij wet geregelde en beschermende positie heeft waar het gaat om de beëindiging (ontbinding) van een vennootschap (zie artikel 2:19 e.v. BW). De turboliquidatie heeft er echter voor gezorgd dat de vennootschap in stilte is ontbonden, buiten medeweten van schuldeisers en zonder acht te slaan op hun belangen. De rechten van [appellant] c.s. zijn dus geschonden. De heropening van de vereffening is daarvoor een passende remedie.
Een andere relevante omstandigheid is gelegen in de combinatie van een aantal feiten, te weten (i) de onmiskenbare ernst van de tekortkomingen van de vennootschap, (ii) de zeer forse omvang van de veroorzaakte schade en (iii) het feit dat de turboliquidatie uitgevoerd is in de wetenschap dat de vennootschap in rechte ter verantwoording geroepen zou gaan worden. Het feit dat iedere mogelijkheid van verhaal op de vennootschap preventief teniet gedaan is, weegt onder deze omstandigheden extra zwaar.
Daarnaast zal een vereffening duidelijkheid geven over de daadwerkelijke financiële positie van de vennootschap en over de beslissingen die de directie heeft genomen in aanloop naar de liquidatie. Die informatie kan van belang zijn voor overige mogelijkheden die schuldeisers hebben om verhaal te zoeken.
II. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat [verweerster] ten tijde van de ontbinding baten of liquide middelen had. De rechtbank had echter moeten oordelen dat het bestaan van de bate wel voldoende aannemelijk was geworden. De laatste opgemaakte jaarcijfers van [verweerster] laten namelijk positieve cijfers zien. Over 2018 en 2019 was sprake van significante liquide middelen en een positief eigen vermogen. De cijfers per 31 december 2019 maken melding van 'vorderingen en overlopende activa' ter waarde van € 344.402,-. Er kan aansluiting gezocht worden bij de jaarstukken over de voorgaande jaren, omdat [verweerster] over 2020 geen jaarcijfers heeft gedeponeerd. Omdat niet vast staat dat de termijn voor deponering van de jaarstukken door de directie is verlengd, ligt voor de hand om uit te gaan van de wettelijke termijn (artikel 2:10 BW). Overschrijding daarvan biedt een basis voor bestuurdersaansprakelijkheid (artikel 2:248 BW). Dat brengt mee dat er sowieso één relevante bate is. [verweerster] heeft slechts bloot betwist dat er geen baten zijn, maar volgens [appellant] c.s. heeft [verweerster] een verzwaarde motiveringsplicht.