[de werkgever] heeft de billijke vergoeding berekend op een totaalbedrag van € 66.869,37, waarop volgens [de werkgever] de reeds aan [de werknemer] betaalde transitievergoeding (€ 11.239,78) en billijke vergoeding (€ 40.000,00) in mindering moeten komen.
De billijke vergoeding (van € 66.869,37) is volgens [de werkgever] opgebouwd uit de volgende bedragen:
Volgens [de werkgever] bevat de berekening van [de werknemer] betreffende de gederfde inkomsten tot en met december 2023 enkele fouten, te weten: het salaris over de maand september 2020 is ten onrechte meegenomen (dat salaris heeft [de werknemer] gewoon ontvangen), de WW-uitkering in oktober 2020 ontbreekt en het salaris over de maand januari 2024 is ten onrechte meegenomen (want berekend tot en met december 2023). Rekening houdend met deze correcties, komt [de werkgever] uit op een bedrag van € 43.709,07.
Voorts betwist [de werkgever] de door [de werknemer] berekende gederfde inkomsten tot haar pensioengerechtigde leeftijd (€ 199.921,31). Gezien het lerarentekort en de brede inzetbaarheid van [de werknemer] (die zij zelf heeft benoemd in haar verzoekschrift in hoger beroep van 8 december 2020, randnummer 50), is de kans groot dat zij op korte termijn (nog dit kalenderjaar) een nieuwe baan heeft met een even hoog of zelfs hoger salaris dan bij [de werkgever] (in ieder geval niet maar 70% van het maximale dagloon, zoals door [de werknemer] gesteld). Volgens [de werkgever] zijn voor [de werknemer] legio concrete vacatures voorhanden, die [de werkgever] als producties (4a t/m 4g en 5a t/m 5t) in het geding heeft gebracht. Van [de werknemer] mag worden verwacht dat zij adequate pogingen onderneemt om elders betaald werk te vinden of om alternatieve inkomsten te genereren. [de werkgever] wijst op haar schadebeperkingsplicht van artikel 6:101 BW. Gezien de frictie tussen partijen zou beëindiging van het dienstverband ook zonder dit ontslag toch ruimschoots vóór de pensioengerechtigde leeftijd hebben plaatsgevonden, aldus [de werkgever] . Zij heeft daarom één jaar (2024) gederfde inkomsten meegenomen in haar berekening, neerkomend op een bedrag van € 13.655,80 (zijnde het verschil tussen het totaalloon dat zij bij [de werkgever] zou verdienen in 2024 van € 43.749,56 en het totaalbedrag aan uitkering/70% maximum dagloon in 2024 van € 30.083,76; deze cijfers komen uit het door [de werknemer] als productie 58 overgelegde overzicht). Verder voert [de werkgever] aan dat [de werknemer] in een nieuwe functie weer pensioen zal opbouwen. [de werkgever] heeft de pensioenschade daarom ook slechts berekend over de periode van 1 oktober 2020 tot 1 januari 2025 (€ 2.004,50, zijnde 4 3/4e jaar x € 422,00, het door [de werknemer] zelf berekende bedrag aan gederfd pensioen per jaar, productie 59).
Volgens [de werkgever] moet primair geen rekening worden gehouden met een bedrag aan immateriële schade omdat een nadere onderbouwing ontbreekt en daarnaast een billijke vergoeding geen punitief karakter kent, subsidiair maximaal met een (smartengeld)bedrag van € 7.500,00.
Ten slotte bestrijdt [de werkgever] de volledige vergoeding van de advocaatkosten, omdat de grondslag daarvoor ontbreekt en geen sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig instellen van een procedure door [de werkgever] .