Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHSHE:2024:3953

Gerechtshof 's-Hertogenbosch
12-12-2024
05-06-2025
200.343.268_01
Civiel recht
Hoger beroep

Arbeidsrecht WWZ / door wagenparkbeheerder zonder toestemming meenemen van laadpaal naar huis voor eigen gebruik leidt tot een dringende reden voor ontslag op staande voet / sprake van onverwijldheid / ontslag op staande voet blijft in hoger beroep in stand / wel transitievergoeding voor werknemer omdat in de gegeven omstandigheden geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2025-0691
VAAN-AR-Updates.nl 2025-0691

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

Uitspraak : 12 december 2024

Zaaknummer : 200.343.268/01

Zaaknummer eerste aanleg : 10859590 \ EJ VERZ 23-714

in de zaak in hoger beroep van:

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. H.C.M. Schaeken te Eersel,

tegen

[verweerster] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster,

hierna aan te duiden als [verweerster] ,

advocaat: mr. W.F. Seijbel te Zwolle.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 27 maart 2024.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het beroepschrift met één productie (de bestreden beschikking), ingekomen ter griffie op 27 juni 2024;

  • -

    het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 11 juli 2024;

  • -

    het verweerschrift met bijlagen 22 t/m 26, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2024;

  • -

    de brief van [verweerster] met bijlage 27, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2024;

  • -

    de brief van [appellant] met bijlagen 1 t/m 5, ingekomen ter griffie op 23 oktober 2024;

  • -

    de op 31 oktober 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:

- [appellant] , bijgestaan door mr. Schaeken;

- namens [verweerster] dhr. [manager] (manager inkoop en facilitaire zaken), dhr. [HR directeur] (HR directeur) en mw. [HR businesspartner hoofdkantoor] (HR businesspartner hoofdkantoor), allen bijgestaan door mr. Seijbel;

- de ter zitting door mr. Seijbel overgelegde (en voorgedragen) spreekaantekeningen en het tevens door hem ter zitting overgelegde proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, gehouden op 6 maart 2024.

2.2.

Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3 De beoordeling

Inleiding en samenvatting

3.1.

[appellant] was sinds 2 januari 2020 werkzaam als wagenparkbeheerder bij [verweerster] . Ruim een jaar gelden heeft [verweerster] [appellant] op staande voet ontslagen omdat hij een laadpaal die eigendom is van [verweerster] heeft meegenomen naar zijn huis (volgens [verweerster] zonder toestemming), thuis heeft laten installeren en heeft gebruikt voor het opladen van zijn eigen (privé) auto. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, omdat sprake is van een dringende reden en van onverwijlde opzegging en mededeling. Het hof is dat ook van oordeel. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat [appellant] geen transitievergoeding toekomt, omdat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Met dat laatste oordeel is het hof het niet eens. Waarom dit allemaal zo is, motiveert het hof hierna.

De feiten

3.2.

In overweging 2.1 t/m 2.9 van de beschikking waarvan beroep heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze door de kantonrechter vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

a. [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1980, is op 2 januari 2020 in dienst getreden bij [verweerster] (een schoonmaakbedrijf gericht op de zakelijke markt) in de functie van specialist wagenparkbeheerder. Hij had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en werkte veertig uur per week, tegen een brutosalaris van

€ 3.119,31 (exclusief emolumenten) per vier weken.

Op 19 oktober 2022 heeft [appellant] een hersenbloeding gehad, waarna hij vanaf 7 november 2022 is gestart met re-integreren. Op 2 januari 2023 is hij volledig hersteld gemeld.

Op 10 augustus 2023 is [appellant] ziekgemeld. Op 11 augustus 2023 heeft de

bedrijfsarts - naar aanleiding van een telefonisch consult - geoordeeld dat [appellant] niet arbeidsongeschikt was op medische gronden. Op 7 september 2023 heeft [appellant] het spreekuur van een andere bedrijfsarts bezocht en die heeft geoordeeld dat sprake was van ziekte en werk-gerelateerde problematiek. Dit oordeel is vervolgens door de (eerste) bedrijfsarts op 11 oktober 2023 bevestigd.

Op 24 oktober 2023 zijn - voor zover van belang - de volgende Whatsappberichten

verstuurd tussen de heer [manager] (leidinggevende) en [appellant] :

‘[ [manager] ] (...) [appellant] , jouw privé laadpaal staat

tussen onze abonnementen bij [bedrijf 1]

. Lijkt me niet de

bedoeling. Hoe komt dit en kan je

dit aan laten passen? 10:47

Graag even reactie. 13:27

[ [appellant] ] Zal [bedrijf 1] bellen 13:52

Heb [bedrijf 1] gebeld en

gevraagd waarom er iets op naam

van [verweerster] zou staan. Er wordt niets

gefactureerd aan [verweerster] en heb de

stroom thuis tegen 0.00

tarief staan. Er zou niets gefactureerd worden 14:44’

Op 24 oktober 2023 heeft [manager] een e-mailbericht verstuurd naar [bedrijf 1] (het bedrijf dat voor [verweerster] alle elektrische laadpalen administreert), waarin hij vermeldt te hebben geconstateerd dat [appellant] een laadpaal met abonnement heeft van [verweerster] en waarin hij [bedrijf 1] verzoekt hiernaar onderzoek te doen. Op 24 oktober 2023 is door een medewerker van [bedrijf 1] bericht dat zij deze vraag heeft voorgelegd aan een andere afdeling. Op 27 oktober 2023 heeft een medewerker van [bedrijf 1] aan [manager] (onder meer) bericht dat de laadpaal gedurende een jaar bij een andere medewerker van [verweerster] heeft gestaan, waarna deze is gedemonteerd en vervolgens is opgehangen bij [appellant] .

Op 30 oktober 2023 is [appellant] uitgenodigd voor een gesprek dat op 31 oktober 2023 heeft plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek is hem medegedeeld dat hij werd geschorst totdat het onderzoek zou zijn afgerond.

In een brief van 31 oktober 2023 heeft [verweerster] aan [appellant] medegedeeld dat hij op staande voet werd ontslagen. In de brief staat het volgende:

‘(…) Zoals reeds op uw voicemail (telefoonnummer [telefoonnummer] ) ingesproken op 31 oktober 2023 door uw leidinggevende [manager] , bevestigen wij u met deze brief dat uw dienstverband met [verweerster] B.V. met onmiddellijke ingang is opgezegd vanwege een dringende reden (ontslag op staande voet). (...) [verweerster] heeft geconstateerd dat er een laadpaal die eigendom is van [verweerster] op uw woonadres aanwezig is. Deze laadpaal was in eerste instantie door [verweerster] aan een medewerker ter beschikking gesteld. Op het moment dat deze medewerker uit dienst is getreden, is deze laadpaal in ons magazijn terecht gekomen. Recent zijn wij erachter gekomen dat deze laadpaal niet (meer) in ons magazijn aanwezig was. Na enig onderzoek bleek dat deze al sinds september 2022 op uw woonadres geregistreerd is. U heeft geen toestemming (gehad) om deze laadpaal - die eigendom is van [verweerster] - voor eigen gebruik mee te nemen, althans om deze mee te nemen / te gebruiken op uw woonadres. U heeft geen lease- / bedrijfsauto van [verweerster] zodat u alleen al daarom niet voor een laadpaal van [verweerster] in aanmerking komt. U bent evenmin bevoegd om zelfstandig te beslissen om een laadpaal van [verweerster] mee naar huis te nemen voor eigen gebruik. Daarbij gaat het om een laadpaal die een geschatte waarde van zo’n € 2.000.- vertegenwoordigt. In het afgelopen jaar hadden ca. 50 medewerkers van [verweerster] recht op een laadpaal. De betreffende laadpaal had [verweerster] ter beschikking kunnen stellen bij één van deze medewerkers. Wij hebben u op dinsdag 31 oktober 2023 gehoord over het bovenstaande. Bij dit gesprek waren aanwezig de heer [manager] (Manager Inkoop en Facilitaire zaken,) en mevrouw [HR businesspartner hoofdkantoor] (HR Businesspartner Hoofdkantoor). U heeft in dit gesprek (opsomming):

- Erkend dat u in september 2022 een laadpaal - die eigendom is van [verweerster] - mee naar uw

eigen woonadres heeft genomen.

- Bevestigd dat u hier geen toestemming voor heeft gevraagd of gekregen en dit met niemand

heeft overlegd.

- Verklaard dat u deze laadpaal door een bevriende monteur heeft laten installeren en dat

deze momenteel nog steeds bij uw woonadres in gebruik is.

- Beaamd dat u uit hoofde van uw functie als Specialist Wagenparkbeheer de taak had een

andere bestemming voor deze laadpaal te vinden binnen de regelingen van [verweerster] .

Wij hebben u in dit gesprek herhaaldelijk aangegeven dat het zonder toestemming mee naar

huis nemen van een laadpaal die eigendom is van [verweerster] als diefstal kan worden aangemerkt.

U heeft daarop gezegd het niet als diefstal te zien maar als ‘bruikleen’. Wij hebben daarop

aangegeven dat bij ‘bruikleen’ de eigenaar toestemming geeft en dat de afspraken in een

getekende bruikleenovereenkomst worden bevestigd. Daarvan is in dit geval geen sprake

geweest. Wij hebben u laten weten dat wij het wel als diefstal zien, waarop u antwoordde met

“sorry” en aangaf de laadpaal dan eventueel wel terug te willen geven. (…) U heeft een

laadpaal die eigendom is van [verweerster] en die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt, zonder

toestemming of overleg, voor eigen gebruik meegenomen naar uw huis. Dit is voor ons

volstrekt onacceptabel en wij rekenen u dit sterk aan. Daar komt nog bij dat wij u juist

vanwege uw functie als Specialist Wagenparkbeheer, waarbij u namens [verweerster] controle moet

houden op auto‘s en aan auto‘s gerelateerde bedrijfseigendommen zoals ook laadpalen, wij

hebben vertrouwd op uw integriteit. Het ontvreemden van bedrijfseigendommen die aan u zijn toevertrouwd maakt dat ons vertrouwen in u ernstig en onherstelbaar is beschadigd.

Uw handelen is in strijd met goed werknemerschap en met uw professioneel handelen als

werknemer van [verweerster] . Tevens is dit in strijd met het Personeelshandboek, hoofdstuk 9 van [verweerster] en met de gedragscode paragraaf 5.1.

Dit alles vormt een dringende reden voor ontslag. Met uw handelen heeft u uw

verantwoordelijkheid als werknemer op grove wijze veronachtzaamd. De hierboven

omschreven feiten vormen voor ieder voor zich, maar ook in samenhang met elkaar, een

dringende reden in de zin van artikel 7:677 juncto artikel 7:678 BW. (...)’

Op 2 november 2023 heeft [appellant] het volgende e-mailbericht naar [verweerster] verstuurd:

‘(...) Ik word op slaande voet ontslagen voor een laadpaal die al ruim 13 maanden op mijn

adres staat er en gewoon te zien is op de factuur van [bedrijf 1] aan [verweerster] toe. Ik betwist dat

er daarom sprake is van enige diefstal van mijn zijde. Het enige wat mij kan worden verweten

is dat ik deze laadpaal in bruikleen heb genomen zonder goed overleg met iemand binnen

[verweerster] . Ten tijde hiervan was de heer [manager] afwezig in verband met een burn-out. (…)’

De procedures bij de kantonrechter

3.3.

[appellant] heeft de kantonrechter verzocht (samengevat):

Primair: het ontslag op staande voet van 31 oktober 2023 te vernietigen en [verweerster] te

veroordelen tot doorbetaling van het loon/ziekengeld vanaf 31 oktober 2023, tot betaling van

de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over alle reeds verstreken loonbetalingen, en

in de proceskosten (inclusief salaris gemachtigde).

Subsidiair: [verweerster] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding, de wettelijke

transitievergoeding, een billijke vergoeding van € 120.000,- bruto en de wettelijke rente

over deze bedragen, en in de proceskosten (inclusief salaris gemachtigde).

3.4.

[verweerster] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [appellant] , met veroordeling van hem in de proceskosten.

Als voorwaardelijk tegenverzoek, heeft [verweerster] de kantonrechter verzocht (samengevat) de arbeidsovereenkomst alsnog per eerst mogelijke datum te beëindigen (op de e-, g-, h-, of i-grond), zonder toekenning van de transitievergoeding en/of een billijke vergoeding, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten (inclusief salaris gemachtigde).

3.5.

[appellant] heeft in het voorwaardelijk tegenverzoek verweer gevoerd en de kantonrechter verzocht (samengevat):

Primair: de verzoeken van [verweerster] af te wijzen en [verweerster] te veroordelen om hem binnen één week na de beschikking van de kantonrechter toe te laten tot zijn re-integratiewerkzaam-heden, op straffe van een dwangsom.

Subsidiair: de arbeidsovereenkomst te ontbinden met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn van één maand en [verweerster] te veroordelen tot het (binnen één maand) opmaken van een correcte eindafrekening waaronder het uitbetalen van opgebouwde vakantiedagen, bonussen, vakantiegeld en de transitievergoeding en het verstrekken van een getuigschrift, de uit te keren bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging, en [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 229.079,40 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Primair en subsidiair: [verweerster] te veroordelen in de proceskosten (inclusief salaris gemachtigde en nakosten).

3.6.

In de beschikking waarvan beroep heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontslag op staande voet voldoet aan de daaraan in de wet gestelde voorwaarden en daarmee rechtsgeldig is. De kantonrechter heeft het verzoek van [appellant] daarom (geheel) afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verweerster] (en die veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard). Voorts heeft de kantonrechter verstaan dat op het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster] niet hoeft te worden beslist en dus ook niet op de verzoeken van [appellant] in dat voorwaardelijk tegenverzoek.

De verzoeken in hoger beroep

3.7.

[appellant] heeft beroepsgronden aangevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:

Primair:

  1. de arbeidsovereenkomst tussen hem en [verweerster] te herstellen op basis van dezelfde arbeidsvoorwaarden als vóór de beëindiging, althans [verweerster] te veroordelen om de arbeidsovereenkomst te herstellen;

  2. het herstel te bepalen op 31 oktober 2023, althans op een door het hof te bepalen datum;

  3. [verweerster] te veroordelen tot betaling van het salaris, inclusief emolumenten en loonsverhogingen, vermeerderd met de wettelijke rent en de wettelijke verhoging.

Subsidiair: [verweerster] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding, de wettelijke

transitievergoeding, een billijke vergoeding van € 120.000,- bruto en de wettelijke rente

over deze bedragen.

In het voorwaardelijk tegenverzoek: af te wijzen de voorwaardelijke tegenverzoeken van [verweerster] en toe te wijzen de verzoeken van [appellant] in het voorwaardelijk tegenverzoek.

In alle verzoeken: met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten.

3.8.

[verweerster] heeft verweer gevoerd en het hof verzocht de verzoeken van [appellant] af te wijzen, de door hem aangevoerde gronden ongegrond te verklaren en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties.

Indien door het hof wordt geoordeeld dat het ontslag op staande voet onterecht was, heeft [verweerster] het hof verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de kortst mogelijke termijn zonder toekenning van enige vergoeding, dan wel de verzoeken van [appellant] af te wijzen, onder veroordeling van [appellant] in de kosten van deze procedure in beide instanties.

De overwegingen van het hof

3.9.

Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is de werkgever bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dingende reden (als bedoeld in artikel 7:678 BW), onder onverwijlde mededeling van die reden aan de werknemer.

3.10.

[appellant] heeft in hoger beroep één beroepsgrond aangevoerd en betoogd dat géén sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dat deze niet onverwijld is medegedeeld en dat de opzegging niet onverwijld heeft plaatsgevonden. Het hof zal hierna de voorwaarden voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet afzonderlijk beoordelen, waarna een tussenconclusie volgt.

Dringende reden

3.11.

Als dringende reden in de zin van artikel 7:678 lid 1 BW worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt en ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals de aard en de duur van zijn dienstbetrekking, de wijze van vervulling van zijn dienstbetrekking en overige persoonlijke omstandigheden, zoals zijn leeftijd en de gevolgen van het ontslag op staande voet voor hem. Ook als de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.

Fixatie ontslaggrond

3.12.

Voor zover een grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in r.o. 5.3.2, waarin kort gezegd de ontslagreden is gefixeerd, faalt die grief. Het hof is net als de kantonrechter van oordeel dat in de ontslagbrief niet uitsluitend diefstal als ontslagreden is vermeld. In de ontslagbrief staat ook vermeld dat het zonder toestemming van [verweerster] meenemen van een laadpaal voor eigen gebruik en/of het ontvreemden van bedrijfseigendommen die aan hem waren toevertrouwd (terwijl uit zijn functie als wagenparkbeheerder moet worden vertrouwd op zijn integriteit) voor [verweerster] de aanleiding is geweest om over te gaan tot het ontslag op staande voet. Voorts heeft [verweerster] in de ontslagbrief vermeld dat deze gedragingen gezamenlijk, maar ook afzonderlijk van elkaar, voor haar voldoende zijn geweest om als de dringende reden aan te nemen.

3.13.

In ieder geval staat (ook in hoger beroep) tussen partijen vast dat [appellant] een laadpaal die eigendom is van [verweerster] heeft meegenomen naar zijn eigen huis, daar heeft laten installeren door een bevriend monteur en voorts (voor ten minste twee derde) heeft gebruikt voor het opladen van zijn eigen (privé) auto.

Toestemming?

3.14.

Tussen partijen is in geschil of [appellant] voor het meenemen van de laadpaal naar zijn huis en het daar (laten) installeren toestemming van [verweerster] heeft gekregen. Volgens [verweerster] niet, volgens [appellant] wel.

3.14.1

[appellant] heeft in dat kader aangevoerd dat hij als wagenparkbeheerder verantwoordelijk was voor ca. 1.500 bedrijfsauto’s en zijn werkzaamheden grotendeels vanuit huis verrichte. Volgens hem heeft hij in september 2022 met zijn leidinggevende [manager] afgestemd dat hij een gebruikte laadpaal uit het magazijn van [verweerster] op zijn thuisadres mocht gebruiken (in bruikleen). [manager] was er volgens [appellant] namelijk mee bekend dat [appellant] regelmatig elektrische auto’s van [verweerster] voor collega’s moest opladen. Om praktische redenen en met instemming en medeweten van [manager] - zo stelt [appellant] - heeft hij daarom een gebruikte laadpaal aan zijn huis (laten) installeren, zodat hij daar de voertuigen kon opladen. Voorts heeft [appellant] aangevoerd dat hij, in de periode dat [manager] een burn-out had, met hem via zijn bedrijfstelefoon telefonisch en/of Whatsapp contact had over het plaatsen van de laadpaal aan zijn woonadres, waarmee [manager] instemde. De bedrijfstelefoon heeft [appellant] niet meer en het is volgens hem aan [verweerster] om de geschiedenis van de gesprekken en het whatsappverkeer aan te tonen. Omdat [verweerster] dat niet heeft gedaan, moet het ervoor worden gehouden dat toestemming is gegeven door [manager] . [appellant] wijst het hof op de laatste zin van punt 33 van het verweerschrift van [verweerster] in eerste aanleg, waarin [verweerster] heeft erkend dat in de maand september 2022 Whatsapp-contact tussen [appellant] en [manager] heeft plaatsgevonden.

Voorts heeft [appellant] (mede) in het kader van de toestemming aangevoerd dat [verweerster] wist dat hij een laadpaal van [verweerster] gebruikte, omdat de laadpaal de hele tijd (dertien maanden) bij [verweerster] geregistreerd stond op naam en woonadres van [appellant] en [verweerster] continu toegang had tot de locatie- en verbruiksgegevens van de laadpaal. Subsidiair stelt [appellant] dat [verweerster] het in ieder geval wist toen zijn (eerste) vervanger (de heer [betrokkene 1] ) tijdens zijn (eerste periode van) arbeidsongeschiktheid (oktober 2022 tot 2 januari 2023) in het systeem vaststelde dat zich op het adres van [appellant] een laadpaal bevond.

3.14.2.

Volgens [verweerster] heeft [appellant] zónder toestemming of zonder ook maar enig overleg, de laadpaal bij zijn eigen huis laten installeren. [manager] kon die toestemming ook niet geven, omdat hij in september 2022 vanwege een burn-out thuis zat en daardoor geen contact had met collega’s. [verweerster] verwijst naar de als bijlage 22 overgelegde e-mails van [manager] aan zijn directe collega’s van 3 augustus 2022 en 22 september 2022, waarin staat dat hij in die periode geen contact had en wilde met collega’s. Ook verwijst [verweerster] naar de als bijlage 23 overgelegde e-mail van mevrouw [lid raad van bestuur] (lid raad van bestuur [verweerster] ) van 7 juli 2022, die aan de medewerkers van [verweerster] liet weten dat [manager] is uitgevallen en dat voor dringende zaken met anderen dan [manager] contact op moest worden genomen. [appellant] heeft zelf meerdere keren erkend dat hij geen toestemming had voor het meenemen van de laadpaal, bijvoorbeeld in het gesprek van 31 oktober 2023, toen hij werd gehoord over de laadpaal, en in de diverse e-mails die hij naar [verweerster] stuurde in de dagen na het ontslag (bijvoorbeeld ook in de e-mail van 2 november 2023). Pas op 24 november 2024 is door de gemachtigde van [appellant] voor het eerst naar voren gebracht dat [appellant] toestemming had gekregen. Daarna wisselde [appellant] steeds van standpunt over hoe die toestemming dan was gegeven. Op de zitting bij de kantonrechter (6 maart 2024) verklaarde hij dat de toestemming telefonisch was gegeven en in hoger beroep (in het beroepschrift) voert hij weer (anders) aan dat hij en [manager] telefonisch en/of via Whatsapp contact hebben gehad over het plaatsen van de laadpaal bij hem thuis. Tussen [appellant] en [betrokkene 2] is in de maand september 2022 inderdaad een kort (Whatsapp-)contact geweest, maar dat ging over de laadpas van [manager] die kwijt was geraakt. [manager] heeft sinds april 2024 een nieuwe zakelijke telefoon, waardoor hij niet meer bij de gegevens kan van vóór die tijd. Inmiddels hebben KPN en [bedrijf 2] aan [verweerster] laten weten dat de telefoongegevens van de maand september 2022 niet meer zijn te achterhalen (bijlage 27). Volgens [verweerster] blijkt daarnaast uit de door [appellant] overgelegde bijlage 11 dat hij zelf nog wel beschikt over berichten tussen hem en [manager] van oktober 2021 en ook van december 2022. Als [manager] daadwerkelijk in september 2022 via Whatsapp toestemming zou hebben gegeven, dan had [appellant] nog over dat bericht moeten beschikken, aldus [verweerster] .

Volgens [verweerster] had [appellant] een puur administratieve kantoorfunctie als wagenparkbeheerder en was hij nooit fysiek betrokken bij de overdracht/ingebruikname van een leaseauto of laadpaal. Hij legde vanachter zijn bureau contact met de werknemers van [verweerster] en de externe (lease)partijen, om te regelen dat aan de betrokken medewerker een leaseauto werd verstrekt en eventueel een laadpaal werd geplaatst. Daarnaast verwerkte [appellant] deze gegevens in de systemen van [verweerster] . Het was vanuit zijn functie dus niet nodig om thuis over een laadpaal te beschikken om leaseauto’s voor collega’s op te laden. Ook [bedrijf 3] heeft verklaard (bijlage 26) dat zij de leaseauto’s volledig volgeladen afleverde, óf op een locatie van [verweerster] , óf bij de leverende dealer van [bedrijf 3] óf bij één van de afleverhubs van [bedrijf 3] door het hele land, dus niet bij [appellant] thuis.

Voorts voert [verweerster] aan dat [appellant] de enige werknemer binnen [verweerster] was die in de praktijk toegang had tot het systeem en die kon zien dat de laadpaal op zijn adres stond. Enerzijds was er een overzicht van adressen van medewerkers waar de laadpalen zich bevonden (ongeveer 300 adressen). Dat overzicht was alleen via [bedrijf 1] in te zien en alleen [appellant] was hiertoe gemachtigd. Anderzijds was er een overzicht van de financiële afdeling over wie recht had op een leaseauto en een laadpaal. Deze overzichten stonden los van elkaar en waren niet (volledig) met elkaar in lijn. Hierdoor (en ook omdat het 300 adressen betrof) was het niet meteen inzichtelijk als er een laadpaal geregistreerd stond op een adres waar dat niet hoorde. De vervanger van [appellant] (na zijn ziekmelding in augustus 2023) heeft in oktober 2023 de beide overzichten met elkaar in lijn gebracht en toen (pas) viel op dat er een laadpaal op een adres stond, dat er niet hoorde. Dat bleek het adres van [appellant] te zijn. Eerdere bekendheid daarmee door de heer [betrokkene 1] , die overigens de vervanger was van [betrokkene 2] en niet van [appellant] , betwist [verweerster] . Zelfs als de heer [betrokkene 1] in het systeem van [bedrijf 1] zou hebben gekeken, zou hij enkel 300 adressen hebben gezien en niet dat er een laadpaal op een adres stond, waar deze niet thuis hoorde.

3.14.3.

Het hof is van oordeel dat [appellant] de stelling van [verweerster] dat hij de laadpaal zónder toestemming heeft meegenomen en aan zijn huis heeft laten installeren, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, bezien in het licht van de uitvoerige onderbouwing van [verweerster] en (mede) gelet op de eigen woorden van [appellant] in zijn e-mail van 2 november 2023 (ook geciteerd onder feiten onder h): ‘Het enige wat mij kan worden verweten is dat ik deze laadpaal in bruikleen heb genomen zonder goed overleg met iemand binnen [verweerster] . Ten tijde hiervan was de heer [manager] afwezig in verband met een burn-out.’

Deze e-mail is in lijn met hetgeen [appellant] blijkens de ontslagbrief (geciteerd onder de feiten onder g) tijdens het ontslaggesprek van 31 oktober 2023 bevestigde (geen toestemming voor het meenemen en installeren gevraagd of gekregen en dit ook met niemand overlegd). De daarna steeds wisselende/tegenstrijdige standpunten van [appellant] over de (wijze van de) toestemming, zijn pas aangevoerd na het gegeven ontslag op staande voet en zijn op geen enkele wijze onderbouwd, terwijl ook de inhoud van het Whatsappbericht van [manager] aan [appellant] van 24 oktober 2023 (ook geciteerd onder de feiten onder d) niet rijmt met een eerder gegeven toestemming, integendeel. [manager] schrijft daarin immers: ‘[ [manager] ] (...) [appellant] , jouw privé laadpaal staat tussen onze abonnementen bij [bedrijf 1] . Lijkt me niet de bedoeling. Hoe komt dit en kan je dit aan laten passen?’. En anders dan [appellant] heeft betoogd, leidt de omstandigheid dat de telefoongegevens in de relevante periode niet meer zijn te verstrekken niet tot de conclusie dat het ervoor moet worden gehouden dat er wel telefonisch contact met [manager] is geweest en hij toestemming zou hebben verleend. Daarbij komt het volgende. [appellant] heeft zelf Whatsappberichten met [manager] in het geding gebracht van bijvoorbeeld 4 oktober 2021 en december 2022, maar van enige toestemming blijkt daar niet uit. Ter zitting van dit hof is door [manager] nogmaals uitdrukkelijk betwist dat hij (eerst) telefonisch en daarna (bevestigd) via Whatsapp, toestemming aan [appellant] zou hebben gegeven. Mocht het zo zijn dat de heer [betrokkene 1] ten tijde van de (eerste) periode van arbeidsongeschiktheid (19 oktober 2022 – 2 januari 2023) wél op de hoogte was van de laadpaal op het adres van [appellant] , zoals [appellant] heeft aangevoerd en [verweerster] uitdrukkelijk heeft betwist, dan geldt het volgende. Voor wetenschap is voldoende dat de heer [betrokkene 1] van het privé gebruik door [appellant] wist, maar voor toestemming is vereist dat hij expliciet zou hebben aangegeven dat het privé gebruik van de laadpaal was toegestaan. Dat blijkt nergens uit.

3.15.

Het hof moet er dan ook in deze procedure van uitgaan dat [appellant] geen toestemming had en de laadpaal ruim een jaar - zonder dit (alsnog) te melden of te overleggen - thuis heeft gebruikt voor (met name) het opladen van zijn eigen elektrische auto. Ter zitting van dit hof verklaarde [appellant] dat hij die elektrische auto ongeveer een maand voordat hij de laadpaal van [verweerster] thuis installeerde, had aangeschaft. Precies in de periode dat [manager] via de e-mails van 3 augustus 2022 en 22 september 2022 aan zijn collega’s berichtte een burn-out te hebben en geen contact met hen te willen, heeft [appellant] de laadpaal meegenomen, geïnstalleerd en in gebruik genomen (volgens het door [verweerster] als bijlage 25 overgelegde overzicht was het eerste gebruik op 15 september 2022), zo heeft hij ter zitting bevestigd. Voorts acht het hof voldoende onderbouwd (en onvoldoende weersproken) dat [appellant] voor het uitoefenen van zijn functie géén laadpaal aan huis nodig had om leaseauto’s van collega’s op te laden. [manager] heeft ter zitting nog aanvullend verklaard dat [appellant] eerder tweemaal een (elektrisch) busje van [verweerster] mocht testen (dat mochten de medewerkers van [verweerster] af en toe), maar dat het niet nodig was om daar thuis een laadpaal voor aan te laten leggen. Ook staat voor het hof als voldoende onderbouwd (en niet althans onvoldoende weersproken) vast dat in de praktijk, door de twee verschillende systemen, alleen [appellant] kon inzien wie een laadpaal thuis had en of die laadpaal daar ook hoorde. [appellant] was uit hoofde van zijn functie als specialist wagenparkbeheerder (als enige) verantwoordelijk voor het beheer van de laadpalen. Hij heeft zonder toestemming een bedrijfseigendom meegenomen voor eigen gebruik en bij zijn woning laten installeren door een bevriend monteur, terwijl dat bedrijfseigendom hem als specialist wagenparkbeheerder was toevertrouwd. Vast staat dat [appellant] een 3-fasen laadpaal had meegenomen, waarvan de nieuwwaarde volgens [verweerster] € 3.025,- was en nog een geschatte waarde van zo’n € 2.000,- vertegenwoordigde. Hoewel [appellant] deze waarde heeft betwist en hij heeft betoogd dat hij na zijn ontslag een identieke laadpaal via Marktplaats heeft aangeschaft voor € 400,-, dan nog gaat het niet om een te verwaarlozen bedrag. De omstandigheid dat [manager] via Marktplaats oude laadpalen van [verweerster] verkocht voor € 100,- baat [appellant] ook niet. [manager] heeft tijdens de zitting bij het hof toegelicht dat het daarbij om oude 1-fase laadpalen ging die niet meer werden gebruikt en dat de opbrengst werd afgedragen aan [verweerster] , terwijl het in het geval van [appellant] om een 3-fasen laadpaal gaat die nog steeds wordt gebruikt.

Persoonlijke omstandigheden

3.16.

Volgens [appellant] heeft de kantonrechter ter beoordeling van de dringende reden onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Door de hersenbloeding in oktober 2022 heeft hij een kwetsbare geestelijke en lichamelijke gesteldheid. Daarbij is in maart 2023 zijn relatie verbroken en sindsdien heeft [appellant] van maandag tot en met donderdag de volledige zorg voor de twee zonen, waarvan de oudste zoon extra zorg nodig heeft. Ook lijdt [appellant] al jaren aan diabetes type 2 en ondervond hij in juni/juli 2023 zodanig last van een drukplek onder zijn voet, dat hij vijf weken in het gips zat en vaak onder werktijd naar de orthopedisch schoenmaker moest. Volgens [appellant] heeft vervanger de heer [betrokkene 1] bij herhaling tegen hem gezegd dat de administratieve belasting van het wagenparkbeheer veel te hoog was voor één persoon (hij biedt hiervan bewijs aan door het horen van de heer [betrokkene 1] ). [appellant] voelde zich in al deze penibele omstandigheden niet gesteund door [verweerster] , en het werd hem in augustus 2023 te veel. Hij heeft zich toen ziekgemeld.

Ondanks dat hij arbeidsongeschikt is, heeft hij in de maanden september en oktober 2024 gesolliciteerd, maar dat heeft tot niets geleid. Door het ontslag op staande voet heeft het UWV de ziektewetuitkering geweigerd. [appellant] heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, maar het UWV wacht eerst deze uitspraak af. Op dit moment heeft hij geen inkomsten en geen spaargeld (met dat geld heeft hij in 2023 de woning van zijn ex-partner overgenomen) en hij eet elke avond bij zijn ouders.

Ten slotte heeft [appellant] aangevoerd dat zijn functioneren op 2 augustus 2021 door [verweerster] nog positief is beoordeeld (nadere bijlage 5).

3.16.1.

Het hof constateert dat de gevolgen van het ontslag op staande voet voor [appellant] ingrijpend zijn. Echter, ook als met alle persoonlijke omstandigheden rekening wordt gehouden, in het bijzonder het verlies van zijn werk en zijn inkomen, zijn arbeidsongeschiktheid, leeftijd, staat van dienst en de duur van het dienstverband, is het hof van oordeel dat van [verweerster] redelijkerwijs niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, gelet op de aard en de ernst van de gedragingen van [appellant] met betrekking tot de laadpaal van [verweerster] (de gedragingen ieder voor zich maar ook in samenhang met elkaar). De restverschijnselen van de hersenbloeding, de diabetes, de relatiebreuk, de (extra) zorg voor de kinderen en de werkdruk, wegen in deze zaak niet zwaarder dan het zonder toestemming meenemen van de laadpaal, het aan de woning laten installeren en zelf privé gebruiken van de laadpaal. Om die reden passeert het hof het bewijsaanbod van [appellant] om vervanger de heer [betrokkene 1] te laten verklaren over de werkdruk. Ook al zijn de gevolgen van het ontslag op staande voet zeer ingrijpend, dan nog leidt een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van deze gedragingen tot de slotsom dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was.

3.17.

Het voorgaande betekent dat ook het hof van oordeel is dat sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 lid 1 BW.

Onverwijldheid

3.18.

Het hof begrijpt dat [appellant] ook in het kader van de onverwijldheid de eerdere bekendheid met het privé gebruik van de laadpaal bij de heer [betrokkene 1] heeft aangevoerd. Volgens [appellant] zou de heer [betrokkene 1] veel eerder dan 24 oktober 2023, namelijk tijdens de eerste periode van arbeidsongeschiktheid van 19 oktober 2022 tot 2 januari 2023, in het systeem hebben vastgesteld dat zich op het adres van [appellant] een de laadpaal bevond.

Afgezien van het gegeven dat het hof reeds hiervoor (in het kader van de toestemming) heeft overwogen dat deze eerdere bekendheid door de heer [betrokkene 1] is weersproken door [verweerster] en ook nergens uit blijkt, is dit punt niet relevant voor de onverwijldheid. De (veronderstelde) wetenschap bij de heer [betrokkene 1] dat zich op het adres van [appellant] een laadpaal bevond, sluit niet uit dat de heer [betrokkene 1] niet inzag dat die daar niet thuishoorde. Pas in oktober 2023 heeft een andere vervanger van [appellant] het overzicht van de adressen van de laadpalen en het overzicht van de financiële afdeling van diegenen met een leaseauto en laadpaal met elkaar in lijn gebracht en toen viel op dat een laadpaal op het adres van [appellant] stond, waar deze niet thuishoorde, aldus [verweerster] . [appellant] heeft dit niet (voldoende) weersproken. Het hof is dan ook net als de kantonrechter van oordeel dat [verweerster] na de constatering dat de laadpaal ten onrechte op het adres van [appellant] stond, voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat dus sprake is van onverwijlde opzegging. Het hof verwijst naar de r.o. 5.3.5 en 5.3.6 van de bestreden beschikking, waartegen verder niet (kenbaar) is gegriefd en maakt deze overwegingen tot de zijne.

3.19.

[appellant] heeft in het beroepschrift ook aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat onverwijld is medegedeeld (5.3.7.). Voor zover het hof in het beroepschrift hierin een grief moet en kan lezen, is het hof net als de kantonrechter van oordeel dat [verweerster] aan haar verplichting tot onverwijlde mededeling van de dringende reden heeft voldaan. Op 30 oktober 2023 is [appellant] uitgenodigd voor een gesprek. Dat gesprek heeft op 31 oktober 2023 plaatsgevonden en daarin is hem medegedeeld dat hij werd geschorst totdat het onderzoek zou zijn afgerond. [appellant] heeft zijn kant van het verhaal kunnen vertellen en heeft dat ook gedaan. Diezelfde dag is hij op staande voet ontslagen en heeft [verweerster] dat in de brief van 31 oktober 2023 aan hem medegedeeld.

Tussenconclusie

3.20.

Het ontslag op staande voet voldoet dus aan de wettelijke voorwaarden (dringende reden, onverwijlde opzegging en onverwijlde mededeling) en heeft rechtsgeldig plaatsgevonden.

3.21.

Omdat het ontslag op staande voet in stand blijft, is geen ruimte voor herstel van de arbeidsovereenkomst en nabetaling van het salaris, noch voor een gefixeerde schadevergoeding en billijke vergoeding. De daarmee samenhangende (primaire en subsidiaire) verzoeken van [appellant] dienen te worden afgewezen en het hof komt niet toe aan de (verzoeken in de) voorwaardelijke tegenverzoeken.

Transitievergoeding

3.22.

[appellant] heeft verzocht aan hem de wettelijke transitievergoeding toe te kennen, als bedoeld in artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 BW. [verweerster] heeft verzocht hem geen (enkele) vergoeding toe te kennen.

3.23.1.

Artikel 7:673 lid 7 aanhef onder c BW bepaalt dat de transitievergoeding niet is verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.

3.23.2.

Een dringende reden valt niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer en vergt een aparte toets (zie ECLI:NL:HR:2018:484).

3.24.

Anders dan de kantonrechter, is het hof van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval geen ernstige verwijtbaarheid van [appellant] opleveren. [appellant] heeft de laadpaal weliswaar meegenomen voor eigen gebruik, maar hij heeft in dit kader aangevoerd dat hij nooit de intentie heeft gehad om de laadpaal toe te eigenen voor eigen gewin. Als dat wel het geval was geweest, dan zou hij de laadpaal niet in het systeem van [bedrijf 1] en [verweerster] hebben ingevoerd en dan zou de aanwezigheid van de laadpaal aan zijn woonadres voor [verweerster] niet steeds zichtbaar zijn geweest, aldus [appellant] . Het hof ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen en heeft daarbij ook het volgende betrokken. Ter zitting van het hof heeft [appellant] nog verklaard dat in de laadpaal een (ingebouwde) simkaart zat waardoor de laadpaal altijd traceerbaar was. Die kaart had hij kunnen (laten) deactiveren, zodat [verweerster] er nooit achter zou komen, maar dat heeft hij niet gedaan (‘Omdat ik wist die is van [verweerster] en die blijft van [verweerster] ’). [appellant] betaalde ook zelf de kosten van het stroomverbruik van de laadpaal.
Gelet op deze omstandigheden, die niet althans onvoldoende zijn weerlegd door [verweerster] (en haar bewijsaanbod ziet op de toestemming en is in het kader van de transitievergoeding niet ter zake dienend, dus passeert het hof), acht het hof de gedragingen van [appellant] niet ernstig verwijtbaar.

3.25.

Dit betekent dat [appellant] recht heeft op de wettelijke transitievergoeding. Het hof zal de waarde van de transitievergoeding bepalen op een bedrag van € 4.557,55 bruto, conform de berekening van [verweerster] , nu [appellant] ter zitting heeft erkend in zijn eigen berekening uit te zijn gegaan van een verkeerde ingangsdatum.

Slotsom

3.26

Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking uitsluitend vernietigen voor zover daarin het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding is afgewezen, en opnieuw rechtdoende [verweerster] veroordelen tot betaling van de transitievergoeding (te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 7:686a lid 1 BW), en voor het overige de bestreden beschikking bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen.

3.27.

Het hof ziet in de onderhavige zaak aanleiding om de proceskosten in hoger beroep te compenseren.

4 De beslissing

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking uitsluitend voor zover daarin het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding is afgewezen

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt [verweerster] om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 4.557,55 bruto aan transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf één maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (tot de dag van volledige betaling);

verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E. Smorenburg, F.M.T. Quaadvliet en

R.J. Voorink en is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.