Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHSHE:2025:431

Gerechtshof 's-Hertogenbosch
20-02-2025
18-06-2025
200.346.212_01
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2024:3829
Civiel recht
Hoger beroep

tussenbeschikking. Wet bescherming klokkenluiders. Ontbinding arbeidsovereenkomst met ambtenaar wegens nevenwerkzaamheden als advocaat-stagiaire. Melding vermoedelijke misstand voorafgaand aan schorsing en ontbindingsverzoek? Bewijsopdracht.

Rechtspraak.nl
VAAN-AR-Updates.nl 2025-0736
AR-Updates.nl 2025-0736

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

Uitspraak : 20 februari 2025

Zaaknummer : 200.346.212/01

Zaaknummer eerste aanleg : 11020816 \ AZ VERZ 24-25

in de zaak in hoger beroep van:

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in principaal hoger beroep,

verweerder in incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. R.H.J.G. Borger te Kerkrade,

tegen

[gemeente] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster in principaal hoger beroep,

appellante in incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als de gemeente,

advocaat: mr. S.H.A.M. Dassen te Maastricht.

1 Het geding in eerste aanleg

1.1.

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 juni 2024, die is hersteld bij beschikking van 24 juli 2024.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties 18-22, ingekomen ter griffie op 19 september 2024;

  • -

    de brief van [appellant] met het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2024;

  • -

    het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep met producties 5aa, 6aa en 37-51, ingekomen ter griffie op 19 december 2024;

  • -

    het verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties 23-26, ingekomen ter griffie op 2 januari 2025;

  • -

    een brief van de gemeente met producties 53-54, ingekomen ter griffie op 15 januari 2025;

- de op 23 januari 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:

- [appellant] , bijgestaan door mr. Borger;

- [directeur] , [leidinggevende] en [betrokkene 1] namens de gemeente, bijgestaan door mr. Dassen,

waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.

Het hof heeft ter zitting op 23 januari 2025 besloten dat de producties 27 en 28, toegezonden door [appellant] bij V6-formulier van 22 januari 2025, niet worden toegelaten. Die producties maken daarom geen deel uit van de processtukken op grond waarvan het hof over deze zaak oordeelt.

2.2.

Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3 De beoordeling

In het principaal en incidenteel hoger beroep

De feiten

3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende door de kantonrechter vastgestelde en in hoger beroep niet betwiste feiten.

3.2.1.

[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1982, is met ingang van 1 mei 2019 in dienst getreden van de gemeente in de functie van Financieel beleidsadviseur sociaal domein / Senior medewerker Bedrijfsbureau. De arbeidsomvang is 36 uur per week. Het loon van [appellant] bedraagt € 5.446, bruto per maand, te vermeerderen met 17,5% IKB.

3.2.2.

De direct leidinggevende van [appellant] is [leidinggevende] , afdelingshoofd Bedrijfsbureau Domein Burger.

3.2.3.

[appellant] heeft op 1 juli 2021 het ‘Formulier opgave nevenwerkzaamheden’ ingevuld. Daarin heeft hij - voor zover hier van belang - vermeld dat hij werkzaamheden verricht op administratief/fiscaal/juridisch gebied via [bedrijf 1] B.V.

3.2.4.

De gemeente heeft bij brief van 24 november 2021 aan [appellant] (onder voorwaarden) toestemming verleend voor het verrichten van deze werkzaamheden. In deze brief deelt de gemeente hem verder mee dat hij toekomstige wijzigingen in de nevenwerkzaamheden terstond dient te melden bij de directeur [directeur] . De brief is ondertekend door [directeur] .

3.2.5.

[appellant] heeft zich op 2 oktober 2023 ziek gemeld.

3.2.6.

In december 2023 heeft de gemeente vernomen dat de naam van [appellant] vermeld staat op het naambord aan de voorgevel van [bedrijf 2] , gevestigd te Kerkrade.

3.2.7.

De gemeente heeft [appellant] vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 18 december 2023 en hem daarbij medegedeeld dat het gesprek zal gaan over zijn re-integratie.

3.2.8.

[appellant] is bij dit gesprek verschenen. Daarbij waren aanwezig [leidinggevende] en

mr. Dassen (de gemachtigde van de gemeente; tevens in haar hoedanigheid van Senior Beleidsmedewerker P&O). Van het gesprek is een verslag opgesteld. [appellant] heeft tijdens dit gesprek (onder meer) medegedeeld:

- dat hij in 2022 de beroepsopleiding advocatuur is begonnen met mr. Hendriks als patroon en dat [leidinggevende] en [directeur] daarvan op de hoogte waren;

- dat sinds september 2023 [bedrijf 2] zijn patroon is.

[appellant] is tijdens dit gesprek medegedeeld dat de gemeente nader onderzoek wil verrichten en dat, voor het geval hij zich per 1 januari 2024 hersteld zal melden en het onderzoek dan nog niet is afgerond, hij dan per die datum geschorst is voor het verrichten van zijn werkzaamheden.

3.2.9.

[appellant] heeft zich met ingang van 1 januari 2024 hersteld gemeld.

3.2.10.

Bij brief van 5 januari 2024 heeft de gemeente aan [appellant] bevestigd dat hij geschorst is en dat het hem niet is toegestaan om in te loggen in de gemeentelijke systemen.

3.2.11.

De gemeente heeft in een tweede brief van 5 januari 2024 [appellant] uitgenodigd voor een vervolggesprek op 10 januari 2024.

3.2.12.

Bij e-mail van 5 januari 2024 heeft [appellant] de gemeente (onder meer) medegedeeld dat hij zijn nevenwerkzaamheden altijd correct doorgegeven heeft, dat er geen sprake is van integriteitsschendingen, dat hij het onderzoek opvat als een poging hem de mond te snoeren en dat het een kwestie is van de pot die de ketel verwijt dat hij zwart ziet.

3.2.13.

Op 10 januari 2024 heeft het vervolggesprek plaatsgevonden. Daarbij waren dezelfde personen aanwezig als bij het gesprek op 18 december 2023. Daarnaast waren aanwezig de gemachtigde van [appellant] en [betrokkene 1] , hoofd P&O en tevens integriteitscoördinator van de gemeente. Ook van dit gesprek is een verslag op gesteld. [appellant] is tijdens dit gesprek namens de gemeente gevraagd om een overzicht van zijn werkzaamheden (“dag, datum en tijdstip”) ten behoeve van de opleiding en de advocatuur in de voorafgaande twee jaar op te sturen naar de gemeente.

3.2.14.

Aanvullend heeft de gemeente op 15 januari 2024 aan [appellant] gevraagd om aan haar de stageverslagen alsmede de samenwerkingsovereenkomst tussen hem en [bedrijf 2] toe te sturen.

3.2.15.

Op 15 januari 2024 heeft [appellant] een overzicht naar de gemeente gestuurd. Het overzicht vermeldt de opleidingsdata in 2023, welke processtukken [appellant] heeft opgesteld en bij welke instanties en in welke procedures hij in rechte opgetreden heeft.

3.2.16.

De gemeente heeft vervolgens de dag daarna aan [appellant] via e-mail bericht dat het overzicht van [appellant] niet voldoet aan de vraag van de gemeente omdat het overzicht geen dagen en tijdstippen vermeldt. Zij heeft hem gesommeerd om dat overzicht alsmede (zo nodig geanonimiseerd) de samenwerkingsovereenkomst en de stageverslagen aan haar te sturen.

3.2.17.

Bij e-mailbericht van 19 januari 2024 heeft [appellant] de gemeente medegedeeld dat hij de als advocaat gewerkte dagen en tijdstippen niet kan reproduceren en dat de stageverslagen en de samenwerkingsovereenkomst tussen hem en [bedrijf 2] vertrouwelijk zijn. Deze stukken heeft [appellant] dus niet aan de gemeente overgelegd.

3.2.18.

Op 24 januari 2024 heeft de gemeente [appellant] medegedeeld dat:

- zijn reactie onacceptabel is;

- de gemeente zich zal beraden;

- zij hem zou uitnodigen voor een gesprek waarin zij de uitkomst van de beraadslaging aan hem zal mededelen.

3.2.19.

Bij brief van 9 februari 2024 heeft [betrokkene 2] (gemeentesecretaris) namens de gemeente aan [appellant] medegedeeld dat de gemeente voornemens is het dienstverband met hem te beëindigen. [betrokkene 2] heeft [appellant] in deze brief uitgenodigd om dit voornemen te bespreken op 21 februari 2024.

3.2.20.

Bij brief van 15 februari 2024 aan de algemeen directeur heeft [appellant] inhoudelijk gereageerd op het voornemen van de gemeente. Ook stelt hij in die brief melding gemaakt te hebben van een misstand. In dat kader bevat de brief een gedetailleerd overzicht van betalingen die de gemeente heeft gedaan aan de Stichting [stichting] .

3.2.21.

Op 12 februari 2024 heeft [appellant] , bijgestaan door zijn gemachtigde, gesproken met gemeentesecretaris [betrokkene 2] , en met [betrokkene 1] en Dassen. Daarbij is afgesproken dat de gemeente een voorstel zou doen voor beëindiging van het dienstverband.

3.2.22.

Na voornoemd gesprek is de gemeente ermee bekend geworden dat [appellant] een netwerkaccount had bij ISD Kompas. De gemeente heeft telefonisch informatie ingewonnen bij ISD Kompas. Aan haar is toen medegedeeld dat [appellant] structureel/substantieel werkzaamheden verricht voor ISD Kompas. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente [appellant] andermaal uitgenodigd voor een gesprek.

3.2.23.

Op 22 februari 2024 heeft [appellant] gesproken met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . Hij heeft toen ontkend op structurele en substantiële basis werkzaamheden te verrichten voor ISD Kompas.

3.2.24.

De gemeente heeft vervolgens navraag gedaan bij ISD Kompas en ISD Kompas heeft daarop gereageerd met de mededeling dat zij wegens de privacy van [appellant] geen formele uitspraken kan doen en daarom niet kan bevestigen dat [appellant] opdrachten of werk voor ISD Kompas uitvoert.

3.2.25.

Partijen hebben daarna nog gecorrespondeerd, maar dat heeft niet ertoe geleid dat zij overeenstemming bereikt hebben over beëindiging van het dienstverband van [appellant] .

3.2.26.

[appellant] heeft op 5 maart 2024 contact opgenomen met de afdeling advies van het Huis voor Klokkenluiders (hierna: HvK). In de brief van 26 april 2024 van het HvK schrijft het HvK dat op zij op basis van het verzoek om advies van [appellant] en de van hem ontvangen informatie meent dat er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van een misstand als omschreven in artikel 1 van de WbK.

3.2.27.

In de brief van 3 december 2024 van het HvK aan de burgemeester en gemeentesecretaris van de [gemeente] schrijft het HvK onder andere dat het HvK naar aanleiding van de melding van [appellant] een misstandonderzoek en een bejegeningsonderzoek bij de [gemeente] instelt.

De procedure bij de kantonrechter

Het verzoek van de gemeente

3.3.1.

De gemeente heeft de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met [appellant] te ontbinden met ingang van de dag nadat beschikking wordt gegeven, althans per de eerst mogelijke datum, zonder rekening te houden met de opzegtermijn, om voor recht te verklaren dat [appellant] geen aanspraak heeft op de transitievergoeding en om [appellant] te veroordelen tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten) te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.3.2.

Aan dit verzoek heeft de gemeente, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellant] verrichtte zonder toestemming nevenwerkzaamheden als advocaat, waartoe hij de beroepsopleiding advocatuur volgde. De aard en de omvang van deze nevenwerkzaamheden was onverenigbaar met zijn werk bij de gemeente. De houding van [appellant] tijdens het onderzoek dat de gemeente daarnaar heeft ingesteld was strijdig met goed ambtenaarschap. De gedetailleerde gegevens die [appellant] in zijn brief van 15 februari 2024 heeft vermeld, duiden erop dat [appellant] gegevens van de gemeente fysiek dan wel digitaal buiten de beveiligde werkomgeving heeft gebracht. [appellant] heeft tevens nevenwerkzaamheden verricht voor ISD Kompas en daarvoor geen toestemming gevraagd van de gemeente. Op grond daarvan is [appellant] tekortgeschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst (artikel 7:686 BW), althans heeft hij (ernstig) verwijtbaar gehandeld (artikel 7:669 lid 1 en lid 3 onder e BW), althans is er sprake van een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 1 en lid 3 onder g BW).

3.3.3.

[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft zich onder meer beroepen op bescherming als klokkenluider op grond van de Wet bescherming klokkenluiders (Wbk).

Het tegenverzoek van [appellant]

3.3.4.

Voor het geval de kantonrechter het verzoek tot ontbinding toewijst heeft [appellant] verzocht om:

  1. te bepalen dat de geldende opzegtermijn van twee maanden in acht genomen moet worden;

  2. de gemeente te veroordelen om aan hem te betalen:

- de transitievergoeding van € 11.196,41;

- een billijke vergoeding van € 229.483,55;

- de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag
van betaling;

met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.

3.3.5.

De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

De beschikking van de kantonrechter

3.3.6.

De kantonrechter heeft het beroep van [appellant] op de Wbk gepasseerd. De kantonrechter heeft de vordering van de gemeente ex artikel 7:686 BW afgewezen en de arbeidsovereenkomst ontbonden wegens verwijtbaar handelen van [appellant] en de einddatum bepaald op 31 juli 2024. De kantonrechter heeft de gemeente veroordeeld tot betaling aan [appellant] van de transitievergoeding van € 11.196,41 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2024 tot de dag van betaling. De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 944,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van de beschikking tot de dag van betaling.

De procedure in hoger beroep

Het principaal hoger beroep

3.4.

[appellant] heeft in hoger beroep tien grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de kantonrechter en tot het alsnog toewijzen van zijn verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.

Het incidenteel hoger beroep

3.5.

De gemeente heeft zeven grieven gericht tegen de beschikking van de kantonrechter, voor zover deze haar primaire verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een tekortkoming in de nakoming daarvan op grond van artikel 7:686 BW heeft afgewezen. De gemeente verzoekt het hof te bepalen dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd wegens wanprestatie, de einddatum van de arbeidsovereenkomst te bepalen op 21 juni 2024 en te verklaren voor recht dat [appellant] geen aanspraak heeft op een transitievergoeding, subsidiair om de omvang van de toegekende transitievergoeding te wijzigen.

Grief I van [appellant]

3.6.1.

Met zijn eerste grief komt [appellant] op tegen rov. 4.18. en 4.19. van de beschikking van de kantonrechter. Daarin verwerpt de kantonrechter het beroep van [appellant] op artikel 17e Wbk, waarin is bepaald dat een melder tijdens en na de behandeling van een melding van een vermoeden van een misstand niet mag worden benadeeld. De kantonrechter overweegt daartoe, kort weergegeven, dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij reeds vóór de schorsing en het ontbindingsverzoek melding heeft gemaakt van een misstand.

3.6.2.

[appellant] voert met verwijzing naar een artikel van 11 juli 2024 in De Limburger aan dat hij bij wethouder [wethouder] aan de bel heeft getrokken met betrekking tot het project met Stichting [stichting] , volgens de wethouder “halverwege het project ongeveer”. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht dat hij in november 2022 naar de wethouder sociale zaken, [wethouder] , is gestapt en tegen hem heeft gezegd dat “wat hier gebeurt procedureel niet kan”. Wat gebeurde met betrekking tot de gigantische bedragen die naar een stichting vloeiden zonder dat daar een besluit over was genomen, waarin de wethouder (naar het hof begrijpt: de voorganger van wethouder [wethouder] ) een contract per email ondertekent, is niet de normale gang van zaken, zo heeft [appellant] naar zijn zeggen de wethouder voorgehouden. De wethouder zei: “Bedankt dat je dit hebt gemeld en als je last krijgt van dit dossier, dan ga ik ervoor liggen”. Zowel [appellant] als de wethouder hebben daarbij de term ‘misstand’ gebruikt, aldus [appellant] . [appellant] heeft het vermoeden van een misstand ook op 27 oktober 2023 onder de aandacht gebracht bij zijn leidinggevende [leidinggevende] en directeur [directeur] . Ter zitting bij het hof heeft [appellant] daarover nader verklaard dat hij tegen [directeur] heeft gezegd: “U doet dit corrupt.” Er is volgens [appellant] ook in dat gesprek expliciet gesproken over een misstand.

3.6.3.

De gemeente betwist dat [appellant] voorafgaand aan de schorsing en het ontbindingsverzoek een misstand heeft gemeld. [appellant] heeft aan wethouder [wethouder] te kennen gegeven dat de gemeente moest oppassen dat de kosten van het [traject] (hof: met Stichting [stichting] ) niet te hoog opliepen, maar dat is niet gelijk te stellen met een melding van een misstand. De wethouder was politiek verantwoordelijk en [appellant] hield zich uit hoofde van zijn functie bezig met het bewaken van het budget. Contact daarover van een ambtenaar met de wethouder is gebruikelijk. Uit het gegeven dat wethouder [wethouder] ten overstaan van De Limburger heeft verklaard dat de ambtenaar hem had verteld dat de gemeente ervoor moest waken dat de kosten niet te hoog opliepen, kan dan ook niet worden afgeleid dat [appellant] een misstand heeft gemeld. [directeur] heeft ter zitting van het hof verklaard dat het gesprek met [appellant] op 27 oktober 2023 ongeveer een uur duurde en dat daarin is gesproken over vervelende dingen die in de werkomgeving met collega’s waren gebeurd, waarbij [appellant] zei dat hij zich onveilig voelde. Er is besproken dat [directeur] [appellant] eerder tijdens de vakantie van [leidinggevende] had uitgenodigd voor een gesprek waarin hij aan de orde stelde dat [appellant] stukken niet tijdig aanleverde. Het tweede onderwerp was dat twee collega-ambtenaren [appellant] hadden beschuldigd van het lekken van informatie naar een andere wethouder, waarop [directeur] hen had aangesproken. [appellant] kwam in het gesprek bij herhaling terug op het feit van budgetoverschrijding en dat het niet goed was gegaan. [directeur] heeft ook gezegd dat het een problematisch dossier was, aldus [directeur] .

3.6.4.1. Het hof overweegt als volgt.

Artikel 1 sub b Wbk bepaalt dat onder het begrip “melding” in de Wbk wordt verstaan de melding van een vermoeden van een misstand.

Onder misstand wordt in de Wbk verstaan:

a. een schending of een gevaar voor schending van het Unierecht, of

b. een handeling of nalatigheid waarbij het maatschappelijk belang in het geding is bij:

1. een schending of een gevaar voor schending van een wettelijk voorschrift of van interne regels die een concrete verplichting inhouden en die op grond van een wettelijk voorschrift door een werkgever zijn vastgesteld, dan wel

2. een gevaar voor de volksgezondheid, voor de veiligheid van personen, voor de aantasting van het milieu of voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten.

Het maatschappelijk belang is in ieder geval in het geding indien de handeling of nalatigheid niet enkel persoonlijke belangen raakt en er sprake is van oftewel een patroon of structureel karakter dan wel de handeling of nalatigheid ernstig of omvangrijk is.

3.6.4.2. Artikel 17e Wbk bepaalt dat een melder tijdens en na het vermoeden van een misstand niet mag worden benadeeld onder de voorwaarde dat bij de melding de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de gemelde informatie over het vermoeden van een misstand op het moment van de melding juist is. Als er sprake is van benadeling, dan bepaalt artikel 17eb Wbk dat wordt vermoed dat de benadeling het gevolg is van de melding. Onder benadeling wordt volgens artikel 17da lid 1 onder a Wbk in ieder geval schorsing of ontslag verstaan.

3.6.5.

De stelplicht en bewijslast van de stelling dat [appellant] voorafgaand aan de schorsing en het ontbindingsverzoek een melding van het vermoeden van een misstand heeft gedaan als hiervoor in het weergegeven wettelijk kader omschreven, rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op [appellant] . [appellant] beroept zich immers op het rechtsgevolg daarvan, te weten dat de benadeling door middel van de schorsing op 5 januari 2024 en het ontbindingsverzoek d.d. 29 maart 2024 wordt vermoed het gevolg van de melding te zijn (waarna het aan de gemeente is om tegendeelbewijs te leveren; vgl. HR 7 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:190). [appellant] heeft zijn stelling voldoende onderbouwd, de gemeente heeft die voldoende gemotiveerd betwist. Het hof zal [appellant] dan ook toelaten tot het bewijs van zijn stelling.

3.6.6.

Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4 De beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep

Het hof:

4.1.

laat [appellant] toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [appellant] voorafgaand aan de schorsing op 5 januari 2024 en het ontbindingsverzoek d.d. 29 maart 2024 bij de gemeente een melding van het vermoeden van een misstand als bedoeld in de Wbk met betrekking tot Stichting [stichting] heeft gedaan;

4.2.

bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. M. van der Schoor als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;

4.3.

bepaalt dat [appellant] binnen twee weken na de datum van deze beschikking aan de civiele griffie opgave moet doen van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige (-n) in de periode van vier tot twaalf weken na de datum van deze beschikking;

4.4.

bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde datum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;

4.5.

bepaalt dat de advocaat van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;

4.6.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M. van der Schoor, J.I.M.W. Bartelds en N. Zekić en is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.