20 maart 2001
Strafkamer
nr. 01676/99
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te
Middelburg van 11 augustus 1999, parketnummer 12/400057-98, in de strafzaak
tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Zierikzee van 23 juli 1998 - de verdachte ter zake van 1. primair “als gezagvoerder de luchtvaart uitoefenen met een luchtvaar- tuig, hetwelk niet is voorzien van een geldig bewijs van inschrijving als bedoeld in artikel 5 van de Luchtvaart- wet” en 2. “als gezagvoerder met een luchtvaartuig landen anders dan op een luchtvaartterrein, strafbaar gesteld bij artikel 62 lid 2 van de Luchtvaartwet” veroordeeld tot twee geldboeten van telkens driehonderd gulden, subsidiair telkens zes dagen hechtenis.
1.2. Het verkorte vonnis en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M.C. Wessels, advocaat te Zwijndrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door de verdachte gebruikte paramoteur niet valt onder de definitie van een valschermzweeftoestel, als bedoeld in art. 1 onder j, van het Besluit van 22 mei 1981, Stb.344, houdende aanwijzing van toestellen, die geen luchtvaartuig zijn als bedoeld in art. 1 onder b, van de Luchtvaartwet.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij op 22 januari 1998 te Scharendijke in de gemeente Schouwen-Duiveland, als gezagvoerder de luchtvaart heeft uitgeoefend met een luchtvaartuig, te weten een paramoteur, welke niet was voorzien van een geldig bewijs van inschrijving als bedoeld in artikel 5 van de Luchtvaartwet;
2. hij op 22 januari 1998 te Scharendijke in de gemeente Schouwen-Duiveland, als gezagvoerder met een luchtvaartuig, te weten een paramoteur, heeft geland anders dan op een luchtvaartterrein, immers is hij, verdachte, toen en daar met die paramoteur geland op een grasveld gelegen aan de Elkerzeeseweg”.
3.3. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
(i) Art. 1 Luchtvaartwet:
“Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder
a. (...)
b. luchtvaartuigen: toestellen, die in de dampkring kunnen worden gehouden ten gevolge van krachten, die de lucht daarop uitoefent, met inbegrip of met uitzondering van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen toestellen;
(...)”.
(ii) Art. 1 van het Besluit van 22 mei 1981, Stb. 344 houdende aanwijzing van toestellen, die geen luchtvaartuig zijn als bedoeld in artikel 1 onder b, van de Luchtvaartwet (hierna: het Besluit):
“In dit besluit en andere bepalingen krachtens de Luchtvaartwet wordt verstaan onder:
a. (...)
j. valschermzweeftoestel: een toestel, zwaarder dan lucht in de vorm van een scherm met harnas, dat met een lijn of lijnen is bevestigd aan een voertuig of vaartuig, waardoor het in de lucht kan worden voortbewogen;
(...)”.
(iii) Art. 2 van het Besluit:
“De volgende toestellen zijn geen luchtvaartuig in de zin van artikel 1 onder b, van de Luchtvaartwet:
a. (...)
f. valschermzweeftoestellen;
(...)”.
3.4. In hoger beroep is namens de verdachte het verweer gevoerd dat de door de verdachte gebruikte paramoteur geen luchtvaartuig is maar een valschermzweeftoestel. Dat verweer is door de Rechtbank samengevat en verworpen op blz. 4 van de bestreden uitspraak onder het hoofd “Nadere bewijsoverwegingen”.
3.5. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft de Rechtbank vastgesteld dat het hier een toestel betrof in de vorm van een scherm met een harnas aan de achterkant waarvan, ter voortstuwing van het toestel in de lucht, een motor met propeller was bevestigd.
Daarvan uitgaande heeft de Rechtbank terecht geoordeeld dat dat toestel niet valt onder de in het Besluit opgenomen definitie van valschermzweeftoestel. De in de toelichting op het middel nog aangevoerde omstandigheden, dat de in art. 1 onder j van het Besluit bedoelde lijnen bij valschermzweeftoestellen in de praktijk vrijwel steeds slechts gedurende korte tijd, namelijk tijdens het opstijgen, worden gebruikt, welke praktijk wordt gedoogd, en dat de verdachte met het desbetreffende toestel geen gevaar heeft veroorzaakt en dat “noch anderszins is gebleken dat het gebruik van paramoteurs in het algemeen tot gevaar heeft geleid”, kunnen daaraan niet afdoen.
3.6. Het middel faalt dus.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren
F.H. Koster, G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 maart 2001.