Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:HR:2002:AE8338

Hoge Raad
04-10-2002
04-10-2002
OK 100
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE8338
Civiel recht, Ondernemingsrecht
Cassatie

-

Rechtspraak.nl
JOL 2002, 506
NJ 2002, 556
RvdW 2002, 153
ARO 2002, 160
Ondernemingsrecht 2002, 60 met annotatie van G. van Solinge
JWB 2002/343
JOR 2002/214 met annotatie van prof. mr. F.J.P. van den Ingh

Uitspraak

4 oktober 2002

Eerste Kamer

Rek.nr. OK 100

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[Verzoekster], gevestigd te [vestigingsplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. P. van Schilfgaarde,

t e g e n

1a. [Verweerster sub 1a], wonende te [woonplaats],

1b. [Verweerster sub 1b], wonende te [woonplaats],

1c. [Verweerster sub 1c], wonende te [woonplaats],

1d. [Verweerster sub 1d], wonende te [woonplaats],

2. [Verweerder sub 2], wonende te [woonplaats],

VERWEERDERS in cassatie,

advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 6 november 2001 ter griffie van het Gerechtshof te Amsterdam ingekomen verzoekschrift hebben verweerders in cassatie - verder afzonderlijk te noemen: de erven [betrokkene 1] en [verweerder sub 2] dan wel gezamenlijk [verweerders] - zich gewend tot de Ondernemingskamer aldaar en verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de benoeming van een commissaris (met gewone bevoegdheden), bij voorkeur [betrokkene 2], te verlengen tot tenminste 31 december 2002, althans tot een door de Ondernemingskamer in goede justitie te bepalen datum, met veroordeling van verzoekster tot cassatie - verder te noemen: [verzoekster] - in de kosten van de onderhavige procedure.

[Verweerders] hebben op 28 november 2001 een aanvullend verzoekschrift ingediend en de Ondernemingskamer verzocht de erven [betrokkene 1] te ontslaan van de verplichting tot het aanbieden van de door hen gehouden aandelen op de voet van artikel 11 van de statuten van [verzoekster], dan wel te verstaan dat de erven [betrokkene 1] geacht moeten worden van iedere aandeelhouder toestemming te hebben verkregen de door hen gehouden aandelen te behouden onderscheidenlijk dat de algemene vergadering van aandeelhouders van [verzoekster] geacht wordt goedkeuring voor het behouden van die aandelen te hebben verleend.

[Verzoekster] heeft het eerste verzoek bestreden en met betrekking tot het aanvullend verzoek verzocht [verweerders] niet-ontvankelijk te verklaren althans dat verzoek af te wijzen.

De Ondernemingskamer heeft bij beschikking van 29 november 2001:

- verlengd met onmiddellijke ingang de geldigheidsduur van de in deze zaak bij beschikking van 30 december 2000 van de Ondernemingskamer getroffen voorzieningen, zoals die in de tweede, derde en vierde alinea van het dictum van die beschikking zijn vermeld en wel vooralsnog voor de periode tot en met 31 december 2002;

- bepaald dat de commissaris [betrokkene 2] een overeenkomst van zekering - op de door hem gewenste voorwaarden - kan sluiten tegen - de gevolgen van - (eventuele) aansprakelijkheid waarmee hij als commissaris in en/of in verband met de uitoefening van deze functie kan worden of wordt geconfronteerd;

- bepaald dat de kosten van voormelde verzekeringsovereenkomst voor rekening van [verzoekster] komen;

- bepaald dat de kosten van commissaris [betrokkene 2], te maken voor het eventuele geval dat hij in verband met zijn functie aansprakelijk wordt gesteld, ten laste van [verzoekster] komen;

- [verzoekster] veroordeeld in de kosten van het geding, zoals begroot in het dictum van deze beschikking;

- deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en

- het meer of anders verzochte afgewezen.

De beschikking van de Ondernemingskamer is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de Ondernemingskamer heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

[verweerders] hebben verzocht [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep te verwerpen, voor zover het cassatieberoep steunt op de onderdelen 2 en 3 van het middel tot cassatie, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten. Wat betreft de onderdelen 1 en 4 refereren [verweerders] zich aan het oordeel van de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en terugwijzing naar de Ondernemingskamer.

De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 24 juni 2002 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 De Ondernemingskamer heeft bij beschikking van 30 november 2000 beslist dat van wanbeleid bij [verzoekster] is gebleken. Zij heeft - voor zover thans nog van belang - bij [verzoekster] tijdelijk een commissaris benoemd met de bevoegdheden van een commissaris van een structuurvennootschap. De voormelde beschikking is bij beschikking van de Hoge Raad van 1 maart 2002 (OK 91, NJ 2002, 296) vernietigd. Inmiddels hadden [verweerders] aan de Ondernemingskamer verzocht de benoeming van de commissaris (met gewone bevoegdheden) te verlengen. In haar hierop gegeven beschikking heeft de Ondernemingskamer beslist als hiervoor in 1 is vermeld.

3.2.1 Onderdeel 1 van het middel richt vier klachten tegen rov. 3.1 van de bestreden beschikking. Daarin heeft de Ondernemingskamer, samengevat weergegeven, overwogen dat zij het verzoek aldus begrijpt dat primair verlenging van de geldigheidsduur van de eerdere voorzieningen wordt gevraagd en subsidiair verlenging met dien verstande dat aan de commissaris - slechts - behoeven toe te komen de bevoegdheden zoals in het verzoekschrift nader aangegeven.

3.2.2 De klacht dat deze lezing van het verzoekschrift onbegrijpelijk is, is gegrond, nu hetgeen de Ondernemingskamer als primair onderdeel van het verzoek aanduidt daarin ontbreekt. Daarin is immers uitdrukkelijk vermeld dat "aan ruimere bevoegdheden in de praktijk geen behoefte [lijkt] te bestaan".

3.2.3 Het onderdeel klaagt voorts terecht dat de toekenning van de bevoegdheden als bedoeld in afdeling 6, titel 5, van boek 2 BW in een geval als het onderhavige in strijd is met het recht, zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn beschikking van 1 maart 2002.

3.2.4 Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven en dat een bespreking van de overige klachten van het onderdeel overbodig is. Ten overvloede wordt door de Hoge Raad hieraan toegevoegd dat de Ondernemingskamer weliswaar bevoegd is andere voorzieningen te treffen dan die waarom is gevraagd, doch zulks in het algemeen slechts zal mogen doen indien daartoe voldoende gronden bestaan, waarvan in de motivering melding gemaakt dient te worden.

3.3 Het tweede onderdeel is gericht tegen rov. 3.5 waarin de Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat de commissaris zich op kosten van de vennootschap kan (bedoeld zal zijn: mag) verzekeren tegen de - gevolgen van - eventuele aansprakelijkheid waarmee hij als commissaris in en/of in verband met de uitoefening van zijn functie kan worden of wordt geconfronteerd, en dat de kosten in het eventuele geval dat hij aansprakelijk zou worden gesteld ten laste van de vennootschap komen. Daarbij heeft de Ondernemingskamer overwogen dat een en ander bepaald wordt om te bewerkstelligen dat de - door de Ondernemingskamer te treffen - voorzieningen het beoogde effect zullen hebben en meer in het bijzonder dat de commissaris zijn werkzaamheden onbelemmerd zal kunnen uitoefenen. Aldus heeft de Ondernemingskamer klaarblijkelijk op de voet van art. 2:357 lid 2 BW de gevolgen van de door haar getroffen voorziening geregeld. Het betreft hier immers een gevolg van de benoeming van een commissaris in dier voege dat de Ondernemingskamer het nodig heeft geoordeeld dat deze commissaris om adequaat te kunnen optreden in voldoende mate verzekerd dient te worden tegen de gevolgen van een eventuele aansprakelijkstelling en gevrijwaard dient te worden voor kosten die redelijkerwijze gemoeid zijn met het voeren van verweer te dier zake. Tot de regeling van dit een en ander was de Ondernemingskamer op grond van voormelde bepaling bevoegd, zodat de desbetreffende rechtsklacht van het onderdeel faalt. Uit de stukken van het geding, zoals vermeld in de onderdelen 3.16 en 3.17 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, blijkt dat over het afsluiten van een verzekering in algemene zin bij de mondelinge behandeling is gesproken. De Ondernemingskamer was, anders dan het onderdeel betoogt, niet gehouden aan [verzoekster] uitdrukkelijk een reactie te vragen. Het had op de weg van [verzoekster] gelegen eventuele bezwaren die zij te dier zake wilde aanvoeren, zelf naar voren te brengen. In het onderdeel wordt geen omstandigheid aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat [verzoekster] daartoe niet voldoende de gelegenheid heeft gehad. Het is aan de Ondernemingskamer als rechter die over de feiten oordeelt, overgelaten te beoordelen of en in hoeverre de onderhavige regeling van de gevolgen van een voorziening noodzakelijk was. De Ondernemingskamer heeft haar oordeel, dat in het licht van de omstandigheden op grond waarvan wanbeleid is vastgesteld niet onbegrijpelijk is, toereikend gemotiveerd. Voor zover het onderdeel klaagt dat de Ondernemingskamer aan de commissaris te dezer zake "carte blanche" heeft gegeven, mist het feitelijke grondslag. Zowel met betrekking tot het sluiten van een verzekering als ten aanzien van de kosten die gemaakt zullen worden voor het voeren van verweer tegen een eventuele aansprakelijkstelling, houdt de beslissing van de Ondernemingskamer niet in dat de commissaris is ontslagen van zijn normale verplichting om zijn taak zorgvuldig en naar behoren uit te voeren.

3.4.1 Onderdeel 3 heeft betrekking op rov. 3.2 waarin de Ondernemingskamer heeft overwogen dat het gevaar van verstrengeling van belangen nog immer aanwezig is, hetgeen onder meer blijkt uit de omstandigheid dat de vennootschap nog immer niet de gevolgen van het wanbeleid voor zover dat heeft bestaan in de transactie met betrekking tot het woonhuis te [plaats], ongedaan heeft gemaakt of tenminste daartoe serieuze pogingen heeft gedaan. Het onderdeel bestrijdt deze overweging met een rechtsklacht en een motiveringsklacht.

3.4.2 Voor zover de rechtsklacht berust op onderdeel 6 van het door [verzoekster] tegen de eerste beschikking van de Ondernemingskamer aangevoerde middel, kan het niet tot cassatie leiden, omdat de Hoge Raad dit onderdeel in zijn beschikking van 1 maart 2002 niet gegrond heeft geoordeeld.

3.4.3 Voorts klaagt het onderdeel dat ook wanneer moet worden aangenomen dat de Ondernemingskamer het desbetreffende besluit tot verkoop van de woning heeft vernietigd, daaruit niet volgt dat de vennootschap verplicht zou zijn de gevolgen van de transactie ongedaan te maken. Daartoe heeft - aldus het onderdeel - de Ondernemingskamer geen bevelen gegeven en zij zou daartoe bovendien ook niet bevoegd zijn geweest. Deze klacht faalt. De Ondernemingskamer heeft kennelijk geoordeeld dat de vennootschap ook zonder een daartoe gegeven bevel in de gegeven omstandigheden gehouden was te trachten de gevolgen van het door haar gevoerde wanbeleid te dezer zake ongedaan te maken. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, evenmin als het oordeel dat de omstandigheid dat de vennootschap niet aan deze verplichting heeft voldaan, kan bijdragen tot het oordeel dat sprake was van wanbeleid en tot het oordeel dat voortzetting van de getroffen voorziening noodzakelijk was.

3.4.4 Deze oordelen van de Ondernemingskamer zijn voorts, gelet op hetgeen daarover bij de mondelinge behandeling is verklaard, niet onbegrijpelijk en kunnen, verweven als zij zijn met waarderingen van feitelijke aard, verder niet op juistheid worden getoetst.

3.5 Onderdeel 4 waarin wordt betoogd dat aan de bestreden beschikking de basis is ontvallen voor zover zij voortbouwt op de vernietigde beschikking van 30 november 2000, is gegrond.

3.6 De beschikking van de Ondernemingskamer behoeft slechts vernietigd te worden voor zover daarin is overwogen en beslist dat aan de commissaris de bevoegdheden als hiervóór in rov. 3.2.3 zijn vermeld, toegekend. De beslissing tot verlenging van de getroffen voorziening (zonder toekenning van deze bijzondere bevoegdheden) kan echter in stand blijven. Een en ander geeft reden tot na te melden beslissing, ook met betrekking tot de kosten van het geding in cassatie.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de beschikking van de Ondernemingskamer van 29 november 2001, doch alleen voor zover daarbij aan de benoemde commissaris de bevoegdheden als bedoeld in afdeling 6, titel 5, van boek 2 BW zijn toegekend;

verwerpt het beroep voor het overige;

compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, A.G. Pos, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 4 oktober 2002.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.