29 april 2011
Eerste Kamer
11/00297
EV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak R 07/640 van de rechtbank Arnhem van 25 november 2010;
b. het arrest in de zaak 200.078.139 van het gerechtshof te Arnhem van 6 januari 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Bij vonnis van 25 november 2010 heeft de rechtbank vastgesteld dat de op [verzoekster] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling eindigt met het verbindend worden van de slotuitdelingslijst en dat [verzoekster] niet is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Daarmee is aan [verzoekster] een schone lei verleend.
De bewindvoerder en de rechter-commissaris hadden de rechtbank geadviseerd aan [verzoekster] de schone lei te onthouden omdat uit verklaringen van drie door de rechter-commissaris gehoorde getuigen was gebleken dat [verzoekster] tijdens de schuldsaneringsregeling uit het tegen betaling zetten van kunstnagels bij die getuigen inkomsten heeft verworven, die zij niet heeft opgegeven aan de bewindvoerder.
De rechtbank heeft in verband hiermee, voorzover in cassatie van belang, in rov. 7, kort samengevat, het volgende overwogen:
(a) niet is komen vast te staan dat [verzoekster] tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling inkomsten heeft verworven die zij niet heeft opgegeven aan de bewindvoerder, en daarmee heeft getracht de schuldeisers in deze regeling te benadelen;
(b) "ten overvloede": voor zover al zou zijn komen vast te staan dat [verzoekster] tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling de nagels van de drie getuigen heeft verzorgd, is er geen enkele aanwijzing om aan te nemen dat [verzoekster] dit vaker dan die drie keer zou hebben gedaan; indien er dus al sprake zou zijn van een toerekenbare tekortkoming, zou deze van onvoldoende gewicht zijn om tot de conclusie te komen dat de schuldenaar de schone lei zou moeten worden onthouden.
3.2 Tegen het oordeel onder (a) is [verweerder], de ex-echtgenoot en tevens schuldeiser van [verzoekster], in hoger beroep opgekomen. Het oordeel onder (b) heeft hij niet bestreden. Het hof heeft de grief tegen het oordeel onder (a) gegrond bevonden, het vonnis van de rechtbank vernietigd en vastgesteld dat [verzoekster] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregling voortvloeiende verplichtingen. Het hof oordeelde aannemelijk dat [verzoekster] ten tijde van de schuldsaneringsregeling bij de eerder genoemde getuigen tegen betaling kunstnagels heeft gezet en dat zij de inkomsten daaruit niet heeft opgegeven aan de bewindvoerder. Deze omstandigheden achtte het hof voldoende om te oordelen dat [verzoekster] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen en dat haar de schone lei dient te worden onthouden. Deze tekortkomingen zijn naar het oordeel van het hof zodanig ernstig dat deze niet buiten beschouwing dienen te blijven.
3.3 In hoger beroep heeft [verzoekster] het verweer gevoerd dat, nu [verweerder] het onder (b) gegeven oordeel van de rechtbank niet heeft bestreden meebrengt dat dit oordeel onaantastbaar is geworden zodat hetgeen [verzoekster] in hoger beroep heeft aangevoerd omtrent de waardering van het bewijs niet langer relevant was.
Het hof heeft dit verweer verworpen omdat het niet richten van een grief tegen een overweging ten overvloede, die niet dragend is voor de beslissing, volgens het hof geen consequenties heeft voor de beslissing in hoger beroep.
3.4 Het middel klaagt dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en onbegrijpelijk is. Ook al heeft de rechtbank haar oordeel onder (b) "ten overvloede" gegeven, dit oordeel is een grond die de beslissing van de rechtbank zelfstandig draagt. Omdat dit oordeel in appel niet was bestreden had het hof daarvan uit te gaan en had het niet de vrijheid te beslissen dat de toerekenbare tekortkoming van [verzoekster] zodanig ernstig was dat haar de schone lei diende te worden onthouden, aldus, naar de kern genomen, het betoog van het middel.
3.5 Het middel slaagt. Mocht het hof in dit verband zich hebben laten leiden door de opvatting dat de enkele omstandigheid dat de rechtbank die overweging als "ten overvloede" heeft aangeduid, meebrengt dat die overweging de beslissing niet kan dragen, dan is het van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan, omdat op dit punt niet de aanduiding "ten overvloede" beslissend is maar hoe die overweging, naar haar inhoud genomen, zich verhoudt tot de beslissing in het dictum.
Maar ook afgezien van het voorgaande is het oordeel van het hof dat de hier aan de orde zijnde overweging van de rechtbank haar beslissing niet draagt, onbegrijpelijk, omdat die overweging geen andere conclusie toelaat dan dat zij een subsidiair dragende grond voor de beslissing oplevert.
Aangezien de betrokken overweging in appel niet was bestreden bestond voor het hof geen ruimte om, anders dan de rechtbank, te beslissen dat de - door het hof aangenomen - toerekenbare tekortkoming van [verzoekster] zodanig ernstig was dat haar daarom de schone lei diende te worden onthouden, en had het hof tot geen andere uitkomst kunnen komen dan bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank.
3.6 Het bestreden arrest kan niet in stand blijven en de Hoge Raad zal doen hetgeen het hof had behoren te doen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem van 6 januari 2011;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 25 november 2010, behoudens ten aanzien van de vaststelling van het salaris van de bewindvoerder, inclusief omzetbelasting, en de publicatiekosten, en verzoekt de rechtbank een en ander opnieuw vast te stellen.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 april 2011.