2 september 2011
Eerste Kamer
09/04086
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER, in cassatie, eiser in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. J.J. Dekker.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 270476/HA ZA 06-2605 van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 november 2006 en 19 december 2007 en de vonnissen in de zaak 293247/HA ZA 07-2551 van 10 oktober 2007 en 13 februari 2008;
b. de arresten in de gevoegde zaken 105.007.586/01 en 105.007.724/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 februari 2008, 8 mei 2008 en 19 mei 2009.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt in het principale beroep tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] voor zover het beroep is gericht tegen de arresten van het hof van 26 februari 2008 en van 8 mei 2008 en tot verwerping van het beroep voor zover het is gericht tegen het eindarrest van het hof van 19 mei 2009, en voorts in het incidentele beroep tot niet-ontvankelijkverklaring van [verweerder] voor zover het beroep is gericht tegen de arresten van het hof van 26 februari 2008 en van 8 mei 2008 en tot verwerping van het beroep voor zover het is gericht tegen het eindarrest van het hof van 19 mei 2009.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 384,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 2 september 2011.