De Rechtbank heeft het klaagschrift van de klager, dat strekt tot teruggave aan hem van de inbeslaggenomen geldbedragen, ongegrond verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:
"De rechtmatigheid van het beslag
(...)
In een procedure als de onderhavige toetst de raadkamer slechts marginaal de rechtmatigheid van het beslag en het belang van een rechtens juiste en zorgvuldige strafvordering. De raadkamer heeft kennis genomen van het “proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van een ingediend klaagschrift”. Uit deze stukken blijkt niet wat de reden is geweest voor de aanhouding van klager en de doorzoeking van zijn auto. Op grond van deze stukken kan de raadkamer dan ook niet vaststellen of er sprake was van een redelijke verdenking.
Door zowel de officier van justitie als de raadsman van klager is medegedeeld dat klager is aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij een ramkraak op een casino. In het kader van deze verdenking is zijn auto doorzocht en heeft de fouillering van klager plaatsgevonden. Hierbij is in totaal het bedrag van € 20.481,90 aangetroffen en inbeslaggenomen.
De raadkamer is van oordeel dat deze mededeling van de officier van justitie en de raadsman van klager, in het kader van de marginale toetsing, voldoende is om aan te nemen dat het beslag niet onrechtmatig is.
Het strafvorderlijk belang
Klager wordt thans verdacht van witwassen.
De officier van justitie is van mening dat het inbeslaggenomen geldbedrag vatbaar is voor verbeurdverklaring nu het zeer onwaarschijnlijk is dat het inbeslaggenomen geldbedrag afkomstig is uit een legale bron en dat het derhalve vermoedelijk afkomstig is uit enig misdrijf. De raadsman heeft aangevoerd dat klager de herkomst van het geld als volgt kan verantwoorden:
€ 2.205,00 ontvangen van advocatenkantoor [A];
€ 8.885,00 ontvangen van advocatenkantoor [A];
€ 1.500,00 ontvangen van zijn zus;
€ 1.500,00 gewonnen bij een kickbokswedstrijd;
€ 10.000,00 gewonnen in het casino.
De raadkamer stelt vast dat uit de stukken enkel is gebleken dat klager de twee betalingen van advocatenkantoor [A] heeft ontvangen, en dan nog in de periode maart 2007 en februari 2008.
De raadkamer acht niet aannemelijk dat klager, die geen andere inkomsten heeft, thans nog over deze bedragen beschikt.
De raadkamer acht voorts, bij gebrek aan nadere onderbouwing met stukken, de enkele verklaring van klager over de herkomst van het geld onvoldoende om aannemelijk te maken dat klager genoemde geldbedragen daadwerkelijk legaal heeft vergaard.
De raadkamer is van oordeel dat op grond van voornoemd proces-verbaal van bevindingen de verdenking kan ontstaan dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De raadkamer is voorts van oordeel dat, gelet op de ernst van de verdenking het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter, later oordelend over de strafzaak, de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag zal uitspreken. Het klaagschrift zal dan ook ongegrond worden verklaard."