gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 21 december 2011, nr. BK-10/00254, betreffende een aan [X2] te [Z] (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in het recht van successie.
1 Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van [A], overleden in 2003, een aanslag in het recht van successie opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. De Rechtbank te ’s-Gravenhage (nr. AWB 09/7258 SUCCR) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep beantwoord.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 18 december 2012 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van zowel het principale als het incidentele beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het in het in het principale beroep voorgestelde middel
Het middel van de Staatssecretaris faalt op de gronden weergegeven in het heden in de zaak 12/00637 gewezen arrest, waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht.
4 Beoordeling van de in het incidentele beroep voorgestelde klachten
De klachten van de belanghebbende slagen op de gronden weergegeven in het hiervoor onder 3 bedoelde arrest.
5 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nr. 12/00637 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
6 Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond,
verklaart het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding van door belanghebbende gemaakte kosten in verband met de behandeling van het bezwaar,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1416, derhalve € 708, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 235, derhalve € 117,50, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2013.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: