Het Land vordert in conventie onder meer een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen de Nederlandse Antillen en [eiseres] rechtsgeldig is geëindigd per 1 augustus 2005, subsidiair per 1 november 2006.
[eiseres] vordert in reconventie een verklaring voor recht dat het Land aansprakelijk is voor de verplichtingen van de Stichting als formele werkgever. Ook vordert zij betaling van een toelage voor het plaatsvervangend directeurschap, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
De kantonrechter heeft in conventie voor recht verklaard dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd per 1 november 2006 en in reconventie de Nederlandse Antillen veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van de toelage voor het plaatsvervangend directeurschap op basis van de werkelijke waarneming van 1 juli 2004 tot 18 februari 2005, met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de wijze bepaald waarop de waarnemingstoelage moet worden berekend. Samengevat en voor zover in cassatie van belang heeft het hof als volgt overwogen.
Partijen verschillen van mening over de vraag wie de werkgever van [eiseres] is: de Nederlandse Antillen, de Stichting, of beide. (rov. 2) In geschil is niet dat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en dat daarop Nederlands recht van toepassing is. (rov. 3) Tussen [eiseres] en de Nederlandse Antillen is een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. (rov. 4)
Het standpunt van de Stichting dat geen sprake is van een dienstverband met de Stichting, maar alleen met de Nederlandse Antillen, begrijpt het hof aldus dat, voor zover sprake is van een dienstverband met de Stichting, dit dienstverband geen zelfstandige betekenis heeft en het lot moet delen van het dienstverband met de Nederlandse Antillen. Het hof deelt dit standpunt. (rov. 5) De arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en de Nederlandse Antillen is geëindigd per 1 november 2006. (rov. 6-10) Gelet op hetgeen in rov. 5 is overwogen, is met het eindigen van de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en de Nederlandse Antillen ook die met de Stichting (voor zover daarvan sprake was) geëindigd. (rov. 11)
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of [eiseres] aanspraak heeft verkregen op een waarnemingstoelage en zo ja, hoe deze moet worden berekend. (rov. 2) [eiseres] heeft aanspraak op een waarnemingstoelage zoals geregeld in art. 26 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA). (rov. 12-13) Anders dan [eiseres] heeft aangevoerd, biedt de LMA onvoldoende basis voor het standpunt dat de waarnemingstoelage moet worden afgeleid van hetgeen de waargenomen functionaris feitelijk aan salaris en toelagen ontving. Er is geen reden om ter zake van de waarnemingstoelage van iets anders uit te gaan dan hetgeen [eiseres] bij benoeming in de desbetreffende functie aan extra salaris/toelage zou zijn toegekomen. Nu [eiseres] niet concreet onderbouwd heeft gesteld dat en waarom zij anders zou zijn ingeschaald dan de Nederlandse Antillen ter zake heeft aangevoerd, en evenmin door [eiseres] is weersproken dat de Nederlandse Antillen reeds feitelijk dienovereenkomstig aan haar heeft betaald, ontbreekt een belang aan haar kant bij een verdergaande veroordeling dan in eerste aanleg is gegeven. (rov. 14)
Aan bewijslevering komt het hof niet toe. (rov. 16.1)