Insolventierecht. Aanvraag eigen faillissement om tot toepassing van schuldsaneringsregeling te komen. Misbruik van bevoegdheid? Verschil in strekking faillissement en schuldsanering.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
de beschikking in de zaak 428879/FT EA 12.439 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 oktober 2012;
de beschikking in de zaak 200.115.938/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 18 december 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De zaak is voor [verzoeker] door zijn advocaat toegelicht.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep. Bij aanvullende conclusie heeft de Advocaat-Generaal geconcludeerd tot vernietiging.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 6 mei 2013 gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal. Bij brief van 30 mei 2013 heeft hij hetzelfde gedaan met betrekking tot de aanvullende conclusie van de Advocaat-Generaal.
3 Beoordeling van de middelen
3.1
[verzoeker] vraagt in deze procedure zijn eigen faillissement aan. De rechtbank en het hof hebben beide deze aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [verzoeker] weliswaar voldoet aan de eisen voor het uitspreken van een faillissement, maar met zijn aanvraag misbruik van bevoegdheid maakt, nu er geen bekende baten zijn en een faillissement, in verband met de daaraan verbonden kosten, slechts ertoe kan leiden dat de schulden van [verzoeker] nog verder toenemen. Bovendien zou het salaris van een aan te stellen curator niet verhaalbaar zijn en zou de tot curator aan te stellen persoon daarom onevenredig worden benadeeld.
Het hof heeft deze overwegingen onderschreven(rov. 2, derde zin, in verbinding met rov. 1 van zijn beschikking). Met betrekking tot het betoog van [verzoeker] bij de mondelinge behandeling in hoger beroep dat een faillissement voor hem de weg naar een schuldsanering opent die voor hem als ondernemer niet rechtstreeks openstaat, maar wel als hij in staat van faillissement is verklaard, heeft het hof hierna overwogen dat dit betoog berust op een onjuiste veronderstelling, nu [verzoeker] als natuurlijke persoon, ook al is hij ondernemer, ook rechtstreeks in aanmerking komt voor toepassing van de schuldsaneringsregeling. Volgens het hof maakt [verzoeker], indien het hem erom is te doen om langs de weg van een faillissement tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te komen, met een ander doel gebruik van de bevoegdheid om zijn eigen faillissement aan te vragen, dan waarvoor die bevoegdheid is verleend (rov. 2, vanaf de vierde zin).
3.2
Het middel bestrijdt het oordeel van het hof dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Het wijst onder meer op de stellingen van [verzoeker] dat hij zijn bedrijf heeft gestaakt en daaruit slechts schulden resteren, en dat een faillissementscurator de bevoegdheid en de mogelijkheid heeft om snel regelingen met de crediteuren te treffen en aldus tot een afwikkeling van het bedrijf van [verzoeker] te komen. In dat kader wijst het middel mede op de zeer slechte gezondheidstoestand van [verzoeker], in verband waarmee die snelle regeling en afwikkeling gewenst zijn. Voorts bestrijdt het middel het oordeel van het hof dat indien het [verzoeker] erom is te doen om langs de weg van een faillissement tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te komen, hij van de bevoegdheid om zijn eigen faillissement aan te vragen gebruik maakt met een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
3.3
Het middel is ongegrond. De hiervoor in 3.1 weergegeven overwegingen kunnen het oordeel van het hof dragen dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Dat oordeel geeft, mede gelet op het verschil in strekking van een faillissement en een schuldsanering, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het behoefde geen nadere motivering.
4 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 28 juni 2013.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: