Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"3. Bewijsoverweging
Verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman - kort samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig om tot een bewezenverklaring te komen:
(...)
b) Er is sprake van onvoldoende redelijk vermoeden van schuld. Nergens blijkt dat de verbalisanten er al vóór de aanhouding van verdachte van op de hoogte waren dat verdachte opvallend gedrag vertoonde. Het resultaat van het onderzoek dient te worden uitgesloten van het bewijs.
c) De fouillering moet onrechtmatig worden geacht. Er is sprake van een fouillering op grond van artikel 56 van het Wetboek van Strafvordering. De rok van verdachte werd midden in de winkel opgetild en verdachte was nog niet aangehouden. Het resultaat van het onderzoek dient te worden uitgesloten van het bewijs.
(...)
De raadsman verzoekt de verdachte vrij te spreken van het haar tenlastegelegde.
Oordeel hof
Het hof overweegt als volgt.
(...)
b) Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de feiten en omstandigheden in onderhavige zaak een redelijk vermoeden van schuld. Door het winkelpersoneel wordt een melding gemaakt van opvallend gedrag van de verdachte. De verdachte heeft zich achter een pilaar verstopt en is de hele tijd om zich heen aan het blijven kijken. Daarnaast constateerde één van de verbalisanten dat verdachte onder haar rok een dikke bult had zitten. Het hof constateert op basis van de foto in het dossier dat de bolling lager zit dan de buik van verdachte. Vervolgens heeft verdachte op de vraag van de verbalisant geantwoord dat zij niets onder haar rok had. Het hof acht derhalve voldoende ernstige bezwaren aanwezig.
c) Het hof benadrukt allereerst dat de rok van verdachte, zoals blijkt uit het proces-verbaal, slechts een klein stukje opgelicht werd. Het een klein stukje oplichten van de rok levert geen fouillering op in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof komt tot de conclusie dat er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld en dat de verbalisanten gerechtigd waren tot het doen van onderzoek zoals door hen is uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek kunnen worden gebezigd tot het bewijs."