15 februari 2013
Eerste Kamer
12/00825
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. B.J. van Dorp,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 371917/FA RK 10-5956 van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 februari 2011;
b. de beschikking in de zaak 200.085.878/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 november 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 8 november 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Partijen hebben van 2004 tot halverwege 2008 een affectieve relatie gehad en samengewoond. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2007 een dochter geboren, die door de man is erkend. De man heeft ook een dochter erkend die op [geboortedatum] 2003 uit een eerdere relatie van de vrouw is geboren. Na het uiteengaan van partijen wonen de dochters bij de vrouw. De man is op 25 maart 2011 getrouwd met zijn nieuwe partner, [betrokkene 1], en woont samen met haar en haar drie kinderen (hierna: de stiefkinderen).
3.2 De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen kinderalimentatie aan haar te betalen ten behoeve van de twee dochters. De rechtbank heeft de man veroordeeld met ingang van 23 juli 2010 een bedrag van € 449,-- per kind per maand te betalen. Het hof heeft, met vernietiging van de beschikking van de rechtbank, de door de man te betalen kinderalimentatie bepaald op een bedrag van € 224,-- per kind per maand met ingang van 23 juli 2010, en op een bedrag van € 182,50 per kind per maand met ingang van 25 maart 2011.
3.3 Aan zijn beslissing heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
De behoefte van de dochters moet op € 449,- per kind per maand gesteld worden, en de vrouw is in staat voor de helft daarin bij te dragen. Het aandeel van de man in de behoefte van de dochters bedraagt derhalve € 224,-- per kind per maand. (rov. 8-9)
Vaststaat dat de man vanaf 25 maart 2011, vanwege zijn huwelijk met [betrokkene 1], op grond van art. 1:395 BW een wettelijke onderhoudsplicht heeft ten aanzien van zijn drie inwonende stiefkinderen. Het netto inkomen van de voormalige echtgenoot van [betrokkene 1], [betrokkene 2], bedroeg in 2007 € 2.000,-- per maand, terwijl [betrokkene 1] zelf ook toen reeds circa € 900,-- netto per maand verdiende. Voor de behoefte van de drie stiefkinderen gaat het hof daarom uit van € 260,-- per kind per maand. (rov. 12)
[Betrokkene 2] betaalt € 60,-- per kind per maand aan alimentatie, zodat de resterende behoefte van de stiefkinderen € 200,-- per kind per maand bedraagt.
Nu deze behoefte nagenoeg gelijk te stellen is aan de behoefte van de twee dochters en [betrokkene 1] niet in staat is een aandeel in die behoefte (van haar drie kinderen) voor haar rekening te nemen, zal het hof de draagkracht van de man gelijkelijk verdelen over de twee dochters en drie stiefkinderen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de man in staat is om vanaf 1 april 2011 € 182,50 per kind per maand te betalen aan kinderalimentatie. (rov. 13)
3.4 Voor zover de onderdelen I.1.1 en I.1.2 klagen dat het hof ten onrechte is uitgegaan van het feitelijke inkomen van [betrokkene 1] van circa € 900,-- netto per maand en geen aandacht heeft besteed aan haar verdiencapaciteit, falen zij. Het hof heeft kennelijk aangenomen dat van [betrokkene 1], die de zorg voor drie minderjarige kinderen heeft en reeds jarenlang achttien uur per week werkt terwijl de man fulltime werkt, thans niet gevergd kan worden meer uren te werken en daardoor een hoger inkomen te verwerven. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
3.5 Voor zover genoemde onderdelen klagen dat het hof ten onrechte slechts is uitgegaan van de feitelijke bijdrage die [betrokkene 2] voor zijn drie kinderen betaalt, terwijl de man geen gegevens heeft willen overleggen over de draagkracht van [betrokkene 2] hoewel de vrouw in hoger beroep daarop heeft aangedrongen, zijn de klachten gegrond.
De vrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat de door [betrokkene 2] betaalde bijdrage in onderling overleg is vastgesteld in het kader van een echtscheidingsconvenant met [betrokkene 1], waarvan niet is te beoordelen of dit overeenstemt met de wettelijke maatstaven, terwijl voorts de draagkracht van [betrokkene 2] nadien gewijzigd kan zijn.
Om deze reden heeft zij de man verzocht om informatie over de huidige draagkracht van [betrokkene 2] over te leggen. De man heeft evenwel dergelijke gegevens niet overgelegd.
Het hof is hieraan ten onrechte zonder motivering voorbijgegaan, zodat het niet zonder meer heeft mogen uitgaan van een bijdrage van [betrokkene 2] voor zijn drie kinderen van € 60,-- per kind per maand (vgl. HR 13 juli 2012, LJN BX1295, NJ 2012/498).
3.6 De overige onderdelen behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 november 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, M.A. Loth en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 15 februari 2013.