De Hoge Raad:
verklaart beide beroepen in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof wat betreft de verhogingen en boeten ter zake van de IB/PVV over de jaren 1995 en 2002 tot en met 2005 en de VB over het jaar 1996,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank in zoverre,
vernietigt de daarop betrekking hebbende uitspraken van de Inspecteur,
scheldt de verhogingen ter zake van de IB/PVV over het jaar 1995 en de VB over het jaar 1996 kwijt tot op 42,5 percent,
vermindert de boete ter zake van de IB/PVV over het jaar 2002 tot op 42,5 percent en de boeten ter zake van de IB/PVV over de jaren 2003 tot en met 2005 tot op 47,5 percent,
vernietigt de uitspraak van het Hof voor het overige uitsluitend wat betreft de navorderingsaanslagen in de IB/PVV over de jaren 1996 tot en met 2001 en die in de VB over de jaren 1997 tot en met 2000, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank in zoverre,
verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond voor zover het betrekking heeft op die navorderingsaanslagen en beschikkingen inzake heffingsrente,
scheldt de verhogingen ter zake van de IB/PVV over de jaren 1996 en 1997 en VB over het jaar 1997 kwijt tot op 47,5 percent,
vermindert de boeten ter zake van de IB/PVV over de jaren 1998 tot en met 2001 en de VB over de jaren 1998 tot en met 2000 tot op 47,5 percent,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 118, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een derde van € 1948, derhalve € 649,33, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2014.