In zijn eindbeschikking van 30 mei 2013 heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor zover daarbij de onderhoudsbijdrage is vastgesteld op € 24.100,--(bruto) per maand. Het hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen. De rechtbank heeft terecht het laatste volledige jaar vóór het feitelijk uiteengaan van partijen, te weten 2008, als peiljaar genomen voor het bepalen van de behoefte van de vrouw. Beide partijen hebben een deskundigenrapport in het geding gebracht ter onderbouwing van hun standpunten ten aanzien van de behoefte. Nu deze rapporten op verschillende peiljaren betrekking hebben, kan het hof deze rapporten echter niet met elkaar vergelijken, terwijl partijen over en weer de juistheid en volledigheid van de rapporten met klem van argumenten betwisten. Voorts zijn in het rapport van de zijde van de man niet alle looncomponenten meegenomen. Het hof is van oordeel dat de man zijn stellingen dat de op de jaaropgaven over 2008 vermelde bedragen geen, althans niet alleen loon betreffen, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft immers onbetwist gesteld dat de op de jaaropgaven vermelde bedragen betrekking hebben op inkomen waarvan partijen hebben geleefd en waarover belasting is betaald. Het hof zal derhalve, evenals de rechtbank, uitgaan van de jaaropgaven over 2008, met dien verstande dat hierop een correctie zal worden toegepast in verband met de fiscale bijtelling wegens privé-gebruik van de auto van de zaak. Anders dan de rechtbank gaat het hof derhalve uit van een fiscaal jaarinkomen van € 592.223,--. Dit komt neer op een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 24.555,-- per maand. (rov. 7.8.1)
Van het resultaat – te weten: het netto besteedbaar gezinsinkomen na aftrek van de kosten van de kinderen (rov. 7.8.2) – wordt op grond van het Rapport Alimentatienormen 60% aan de vrouw toegekend wegens de hogere kosten van het niet langer voeren van een gezamenlijke huishouding. Voor zover de vrouw heeft betoogd dat dit 70% zou moeten zijn, is het hof van oordeel dat door haar, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende is gesteld om een afwijzend percentage toe te passen. (rov. 7.8.3)
Het hof is van oordeel dat het in het geding brengen van een behoeftelijstje door de vrouw niet noodzakelijk is, nu de in redelijkheid te verwachten toekomstige kosten van levensonderhoud niet significant anders zullen zijn dan die in het (recente) verleden waren. (rov. 7.8.4)