Naar het middel met juistheid betoogt, kunnen de douaneautoriteiten een te betalen bedrag aan douanerechten enkel rechtsgeldig aan de schuldenaar meedelen in de zin van artikel 221, lid 1, van het CDW, wanneer zij het bedrag van die rechten tevoren hebben geboekt (het arrest DPDB, punt 28). Anders dan het middel betoogt, is buiten redelijke twijfel dat uit artikel 233, aanhef en letter b, in samenhang gelezen met artikel 235, aanhef en letter b, van het CDW niet voortvloeit dat ingeval een mededeling in de zin van artikel 221, lid 1, van het CDW door de inspecteur bij uitspraak op bezwaar wordt vernietigd, de daaraan ten grondslag liggende boeking van rechtswege vervalt. Deze boeking zal door de inspecteur moeten worden ingetrokken indien de mededeling betreffende de omvang van de douaneschuld is vernietigd op de grond dat op de aansprakelijk gestelde persoon geen verplichting rust tot betaling van de rechten bij invoer die op bepaalde goederen van toepassing zijn uit hoofde van de geldende unierechtelijke bepalingen, maar dat is niet het geval indien de mededeling wegens een uitsluitend aan de mededeling zelf klevend gebrek is vernietigd. In het eerste geval impliceert de uitspraak van de inspecteur dat geen sprake is van een douaneschuld, terwijl dat in het tweede geval anders is (vgl. het arrest Traffic, punt 28, en het arrest DPDB, punten 40 en 41). Onder dit tweede geval moet worden begrepen een schending van het verdedigingsbeginsel.
Het stond de Inspecteur daarom vrij om, zoals hij heeft gedaan, de onderhavige boekingen te handhaven. Op deze boekingen zijn de in geding zijnde mededelingen gegrond, zodat is voldaan aan de hiervoor vermelde, in het arrest DPDB, punt 28, bedoelde voorwaarde.
Mitsdien faalt het eerste middel.