2 Beoordeling van het middel
2.1.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.2.
Ingevolge de in het arrest van de Hoge Raad van 8 maart 2013, nr. 12/00448, ECLI:NL:HR:2013:BZ3490, BNB 2013/120 (hierna: het arrest van 8 maart 2013) gegeven verwijzingsopdracht heeft het Hof moeten onderzoeken of de Inspecteur erin slaagt het bewijs voor beboetbare feiten te leveren.
2.1.3.
Het Hof heeft daartoe partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het arrest van 8 maart 2013.
2.1.4.
De Inspecteur heeft belanghebbende bericht dat hij het van hem verlangde bewijs niet kan leveren en hem daarom verzocht zijn beroep in te trekken. De Inspecteur heeft ter formalisering van zijn standpunt als voormeld aan belanghebbende verminderingsbeschikkingen toegezonden.
2.1.5.
Na ontvangst van voormelde beschikkingen heeft belanghebbende zijn beroep ingetrokken. Tegelijk met die intrekking heeft hij het Hof verzocht om de Inspecteur op de voet van artikel 8:75a, lid 1, Awb in de proceskosten te veroordelen omdat een schriftelijke reactie op het arrest van 8 maart 2013 reeds was voorbereid (hierna: de voorbereide schriftelijke reactie) en de kosten daarvoor bij hem in rekening waren gebracht.
2.1.6.
Belanghebbende heeft de voorbereide schriftelijke reactie nimmer bij het Hof ingediend.
2.1.7.
Het Hof heeft aan belanghebbende ter zake van de voorbereide schriftelijke reactie een proceskostenvergoeding van € 243,50 toegekend. Tegen dit oordeel richt zich het middel.
2.2.
Het middel betoogt dat de voorbereiding van een schriftelijke reactie na verwijzing geen proceshandeling is die wordt genoemd in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
2.3.
Bij de behandeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Indien het geding in cassatie is uitgemond in vernietiging en verwijzing, vormt de procedure na verwijzing de voortzetting van de onvoltooide instantie die voorafging aan het cassatiegeding (vgl. HR 17 december 2010, nr. 09/01893, ECLI:NL:2010:HR:BO1818, NJ 2012/57). Ook voor proceshandelingen die worden verricht in die fase van het geding, geldt de regeling over punten per proceshandeling uit de Bijlage, onderdeel A1, bij het Besluit. Wordt de zaak, zoals in het onderhavige geval, verwezen naar een gerechtshof voor een voortgezette behandeling van het hoger beroep, dan gelden als gevolg hiervan de regels uit dat bijlage-onderdeel voor “beroep en hoger beroep”. Indien het gerechtshof waarnaar het geding is verwezen een partij in de gelegenheid stelt om schriftelijk te reageren op het arrest van de Hoge Raad, moet die reactie voor de toepassing van het genoemde onderdeel van de bijlage worden aangemerkt als “schriftelijke inlichtingen (8:45, eerste lid)”, waarvoor op de voet van punt 5 van dat onderdeel 0,5 punt dient te worden toegekend.
2.4.
Het middel slaagt voor zover het een beroep doet op de omstandigheid dat geen schriftelijke reactie bij het Hof is ingediend. Wat betreft de vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bevat de bijlage bij het Besluit een limitatieve opsomming van verrichte proceshandelingen waarvoor een genormeerde vergoeding kan worden toegekend. De voorbereiding van een processtuk dat niet bij de rechter is ingediend, kan niet als een verrichte proceshandeling worden aangemerkt. De met die voorbereiding gemoeide kosten komen daarom niet in aanmerking voor een vergoeding op basis van het Besluit.
2.5.
Het middel betoogt voorts dat het Hof bij het vaststellen van de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding ten onrechte is uitgegaan van het moment waarop het uitspraak deed (12 februari 2014). Het middel faalt in zoverre (zie HR 19 april 2013, nr. 11/03600, ECLI:NL:HR:2013:BX4034, BNB 2013/155, onderdeel 4).
2.6.
Gelet op hetgeen hiervoor in onderdeel 2.4 is overwogen treft het middel doel. ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
wijst het verzoek af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2014.