Op grond van artikel 1, aanhef en letter a, van de Wet wordt, voor zover hier van belang, omzetbelasting geheven ter zake van leveringen van goederen. Artikel 35, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet bepaalt dat iedere ondernemer ervoor zorg draagt dat een factuur wordt uitgereikt ter zake van de leveringen of diensten die hij heeft verricht aan een andere ondernemer of aan een rechtspersoon, andere dan ondernemer. Op de factuur zijn de in artikel 35a, lid 1, van de Wet opgenomen vermeldingen verplicht, waaronder het te betalen bedrag van de omzetbelasting.
De factuur moet ingevolge artikel 35, lid 5, eerste volzin, van de Wet worden uitgereikt vóór de vijftiende dag na de maand waarin de levering of de dienst is verricht.
In geval van vooruitbetalingen moet voor elke vooruitbetaling afzonderlijk een factuur worden uitgereikt vóór het tijdstip waarop de vooruitbetaling opeisbaar is (artikel 35, lid 5, tweede volzin, van de Wet).
In gevallen waarin ingevolge artikel 35 van de Wet een factuur moet worden uitgereikt, wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip van de uitreiking daarvan (artikel 13, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet).