Op grond van artikel 16 van de Wet in samenhang gelezen met artikel 1, lid 1, letter b, van het BUA wordt de in artikel 15, lid 1, van de Wet bedoelde aftrek uitgesloten in de gevallen waarin en voor zover de goederen en diensten worden gebezigd voor het geven van relatiegeschenken of het doen van andere giften aan degenen bij wie, indien aan hen ter zake daarvan omzetbelasting in rekening is of zou zijn gebracht, deze in het geheel niet of hoofdzakelijk niet voor aftrek in aanmerking komt of zou komen. Ingevolge artikel 1, lid 2, van het BUA wordt onder relatiegeschenken of andere giften verstaan alle prestaties welke de ondernemer in verband met zakelijke verhoudingen of uit vrijgevigheid ten behoeve van anderen verricht zonder vergoeding of tegen een vergoeding welke lager is dan de aanschaffings- of voortbrengingskosten dan wel, in geval van diensten, de kostprijs van die prestaties, de omzetbelasting niet daaronder begrepen.
’s Hofs uitspraak of de stukken van het geding bieden geen aanknopingspunt voor de veronderstelling dat de drijfveer voor het door belanghebbende voor haar rekening nemen van de kosten van de werkzaamheden en het zonder vergoeding door de huisartsen laten gebruiken van de met de werkzaamheden tot stand gebrachte voorzieningen verband houdt met zakelijke verhoudingen tussen belanghebbende en de huisartsen. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende deze kosten voor haar rekening heeft genomen ter bevordering van haar omzet en met het oog op de afname door derden (patiënten van de huisartsen) van haar producten. Dit leidt tot de conclusie dat geen sprake is van relatiegeschenken in de zin van artikel 1, lid 2, van het BUA. Gelet op dit oogmerk van belanghebbende is ook geen sprake van het doen van andere giften in de zin van artikel 1, lid 1, letter b, in samenhang gelezen met artikel 1, lid 2, van het BUA (vergelijk voor dit een en ander HR 12 december 2008, nr. 41732, ECLI:NL:HR:2008:AV1710, BNB 2009/44).
Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de werkzaamheden aan belanghebbende ingevolge een rechtsbetrekking met haar zijn verricht en dat de werkzaamheden haar in rekening zijn gebracht op facturen die op de voorgeschreven wijze zijn opgemaakt, en in aanmerking nemende dat de werkzaamheden zijn verricht voor belaste handelingen van belanghebbende, volgt uit het voorgaande dat de aftrekbeperking van artikel 1, lid 1, letter b, van het BUA geen toepassing kan vinden. Derhalve slaagt ook middel 2.