2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
[A] (hierna: erflater) dreef een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming was gevestigd in een pand te [Z] (hierna: het pand). Erflater en zijn echtgenote woonden in het woongedeelte van het pand, dat erflater tot zijn privévermogen rekende. Het bedrijfsgedeelte van het pand rekende hij tot zijn ondernemingsvermogen.
2.1.2.
Op 31 december 2007 heeft erflater zijn onderneming gestaakt. Het bedrijfsgedeelte van het pand is, in het kader van een langlopende liquidatie, tot zijn ondernemingsvermogen blijven behoren. Het pand was in 2010, het jaar van overlijden van erflater, nog niet verkocht.
2.1.3.
In de ten name van erflater voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft de Inspecteur stakingswinst begrepen, bestaande uit een boekwinst op het bedrijfsgedeelte van het pand.
2.2.1.
Tussen partijen was – voor zover hier van belang – in geschil of bij de berekening van de stakingswinst rekening moet worden gehouden met een waardedrukkende invloed van zelfbewoning van het pand (hierna: de grief). Voorts was onder meer in geschil of de stakingsaftrek en de MKB-winstvrijstelling van toepassing zijn op de stakingswinst.
2.2.2.
Het Hof heeft, onder verwijzing naar een in onderdeel 4.2 van zijn uitspraak weergegeven cijfermatige opstelling die was opgenomen in de bij het Hof voorgedragen en overgelegde pleitnota van belanghebbenden, geoordeeld dat belanghebbenden de grief hebben laten varen. Het Hof heeft in zijn uitspraak geen oordelen gegeven over de stakingsaftrek en de MKB-winstvrijstelling.
2.3.1.
Middel III bestrijdt het hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof. Het voert daartoe aan dat de grief was opgenomen in het bij het Hof ingediende beroepschrift en dat in de hiervoor in 2.2.2 vermelde pleitnota ten aanzien van de grief werd opgemerkt dat wordt verwezen naar hetgeen daarover is aangevoerd in beroep en hoger beroep.
2.3.2.
Bij de beoordeling van het middel wordt vooropgesteld dat, in verband met de mogelijkheid van misverstand of onberadenheid, en in verband met de regel dat een ingetrokken grief in beginsel niet wederom in hogere instantie mag worden opgevoerd, een grief slechts dan als ingetrokken kan worden aangemerkt, indien de belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaart die grief in te trekken (vgl. HR 17 maart 2006, nr. 40770, ECLI:NL:HR:2006:AV5026, BNB 2006/250).
2.3.3.
De stukken van het geding voor het Hof, die inhouden hetgeen in het hiervoor in 2.3.1 weergegeven middel wordt aangevoerd, laten niet de gevolgtrekking van het Hof toe dat belanghebbenden de grief hebben laten varen. Zij bevatten niet een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige verklaring van belanghebbenden dat zij deze hebben ingetrokken. Als zo’n verklaring kan niet worden aangemerkt de in de pleitnota opgenomen berekening van het in aanmerking te nemen belastbare inkomen uit werk en woning van erflater waarin – kennelijk abusievelijk – geen rekening is gehouden met waardedruk in verband met zelfbewoning van het pand. Middel III slaagt derhalve.
2.4.1.
Middel IV voert aan dat in het bij het Hof ingediende beroepschrift en de eerder bedoelde pleitnota – mede in reactie op het door de Inspecteur gedane beroep op interne compensatie met betrekking tot een ten onrechte niet in het inkomen begrepen afneming van de oudedagsreserve van erflater – is aangevoerd dat recht bestaat op toepassing van de MKB-winstvrijstelling ter zake van de in het belastbare inkomen uit werk en woning van erflater begrepen bedrag aan winst uit onderneming en dat recht bestaat op een restant aan stakingsaftrek (€ 3286).
2.4.2.
Anders dan de Inspecteur voor het Hof heeft verdedigd is de MKB-winstvrijstelling ook van toepassing op nagekomen baten welke worden ontvangen in het kader van een langlopende liquidatie van een onderneming (vgl. HR 12 oktober 2012, nr. 11/03804, ECLI:NL:HR:2012:BX0947, BNB 2012/315).
2.4.3.
Aangezien het Hof in zijn uitspraak geen rekening heeft gehouden met de MKB-winstvrijstelling en het tussen partijen niet in geschil zijnde bedrag aan stakingsaftrek, slaagt ook middel IV.
2.5.
De middelen I, II en V kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu deze middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.6.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.3 en 2.4.3 is overwogen, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor behandeling van de ten onrechte onbehandeld gebleven grief van belanghebbenden inzake waardedruk in verband met zelfbewoning van het pand. Vervolgens dient bij de beoordeling van het hoger beroep mede in aanmerking te worden genomen het restant aan stakingsaftrek en de MKB-winstvrijstelling, alsmede – binnen de grenzen van de door de Inspecteur vastgestelde aanslag – een afneming van de oudedagsreserve. In dat verband verdient nog opmerking dat, aangezien het bedrijfsgedeelte steeds is blijven behoren tot erflaters ondernemingsvermogen, het uit de verhuur genoten voordeel van per saldo € 930 terecht tot het inkomen is gerekend.