In artikel 10d, lid 7, Wet Vpb is bepaald dat voor de toepassing van artikel 10d als een geldlening wordt aangemerkt de vordering of schuld waarbij zonder die bepaling (in de tekst van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 die gold voor 2006: en zonder de artikelen 14a, lid 8, 14b, lid 6, en 15ad van die wet) bij het bepalen van de winst rente in aanmerking zou worden genomen. Aangezien, zoals hiervoor in 3.1.1 is opgemerkt, artikel 10d Wet Vpb de totaalwinst betreft, moet in dit verband onder “winst” worden verstaan: de totaalwinst.
Ook in een geval waarin de rente wordt geactiveerd, zou de rente zonder de toepassing van artikel 10d Wet Vpb de totaalwinst van de belastingplichtige verminderen. Een schuld waarvan de rente in aanmerking wordt genomen bij de waardering van een balanspost voldoet derhalve aan de omschrijving van artikel 10d, lid 7, Wet Vpb, ook in het jaar waarin de rente per saldo niet ten laste van de winst van dat jaar komt. Dit strookt ook met de bedoeling van de wetgever zoals deze blijkt uit de volgende passage uit de parlementaire behandeling van de Wet werken aan winst:
“De beperking in het zevende lid van het begrip geldleningen tot geldleningen waarvoor fiscaal rente in aanmerking wordt genomen, is behalve voor de toets aan een vaste ratio ook van belang voor de toepassing van het eerste lid (de thincap-regeling geldt dus bijvoorbeeld niet voor verschuldigde geldleningen waarop artikel 10a of artikel 10d, eerste lid, onderdeel d, van toepassing is) en voor de toepassing van het derde lid.” (Kamerstukken II 2003–2004, 29 210, nr. 8, blz. 17-18).