De rechtbank heeft dit verweer verworpen met de volgende motivering:
“2.5. Ten aanzien van de rechtmatigheid van het Koninklijk Besluit overweegt de rechtbank als volgt. Het Waterschap heeft onteigening verzocht op grond van art. 62 Ow. De onteigening is, zo volgt uit het Koninklijk Besluit, verzocht ter realisering van het kustversterkingsplan.
Als onbestreden staat vast dat dit plan door gedeputeerde staten van Zeeland is goedgekeurd bij besluit van 22 januari 2008. Ten tijde van de goedkeuring van het kustversterkingsplan door gedeputeerde staten waren op onteigeningen ten behoeve van aanleg, herstel, versterking en onderhoud van waterkeringen ook van toepassing de artikelen 27 en 28 Wwk. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze artikelen ingevolge artikel 2.16a, lid 3 van de Invoeringswet Waterwet van 9 november 2009 juncto artikel XII van de op 28 september 2005 in werking getreden wijziging van de Wet op de Waterkering van 28 april 2005, ook op de onderhavige onteigening van toepassing. Ingevolge artikel 28 Wwk kan de onteigening ingevolge Titel II van de Ow ook geschieden ter uitvoering van de ingevolge het plan, hier het kustversterkingsplan, te treffen voorzieningen bedoeld in artikel 7 tweede lid onder b en c Wwk. Ingevolge artikel 7 lid 2 onder b Wwk bevat het plan ook voorzieningen gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk, en, ingevolge lid 2 onder c voorzieningen ter bevordering van het belang van landschap, natuur of cultuurhistorie, voor zover die voorzieningen rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het werk. De bijkomende voorzieningen maken dus onderdeel uit van het plan; voor deze voorzieningen kan op dezelfde wijze onteigend worden als voor het plan, dus op grond van Titel II Ow. In het onderhavige geval is dus sprake van een onteigening op grond van art. 62 (oud) Ow. De rechtbank is van oordeel dat de inwerkingtreding van de Crisis- en Herstelwet, waarbij aan art. 62 Ow het tweede lid is toegevoegd, daarin geen verandering heeft gebracht. Immers, ingevolge de Memorie van Toelichting op artikel 3.9. van de Crisis- en Herstelwet, welk artikel ziet op de aanpassingen van bepalingen van de Ow, strekt artikel 3.9. tot versnelling van de procedure om onroerende zaken te onteigenen.
Het wetsvoorstel beoogt deze versnelling te bereiken door enerzijds uniformering en stroomlijning van de procedures voor onteigening en anderzijds ontkoppeling van de ruimtelijke procedure en de onteigening. Ingevolge de Crisis- en Herstelwet is onteigening voor bijkomende voorzieningen thans mogelijk op grond van Titel II/IIa Ow en hoeft daarvoor niet meer de procedure van Titel IV te worden doorlopen. Daar waar dat bij onteigeningen op grond van artikel 62 Ow in samenhang met de van toepassing zijnde artikelen uit de Wwk voor bij de werkzaamheden aan waterkeringen al mogelijk was, is daarin dus geen verandering gekomen.
Van belang voor toewijzing van de vordering tot vervroegde onteigening is voorts of het voorgenomen werk uitvoerbaar is gezien de ruimtelijke plannen. In het onderhavige geval is dat het geval.
De gemeente Vlissingen heeft bij besluit van 28 maart 2008 een vrijstelling verleend op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening WRO (oud) en voorts is uitvoering mogelijk op basis van het door de gemeenteraad van de gemeente Vlissingen op 31 maart 2011 vastgestelde bestemmingsplan.”