"5. Termijnen toetsing beroep op verschoningsrecht
In onderzoek naar financieel-economische criminaliteit komt niet zelden de vraag naar de reikwijdte van het verschoningsrecht van personen met een beroepsgeheim (artikel 218 Sv) aan de orde. Het gaat dan meestal om het geval waarin politie en Openbaar Ministerie in het belang van een opsporingsonderzoek inzage willen verkrijgen in gegevens die volgens de desbetreffende advocaat of notaris vallen onder het beroepsgeheim. Meer concreet zijn er in de praktijk van de opsporing en vervolging twee situaties te onderscheiden waarin de vraag naar de reikwijdte van het verschoningsrecht speelt. De eerste situatie doet zich voor indien de officier van justitie of de rechter-commissaris in het kader van een opsporingsonderzoek stukken bij een geheimhouder in beslag wil nemen. Daartoe zal meestal doorzoeking van het kantoor van de advocaat of notaris plaatsvinden, onder leiding van de rechter-commissaris en in het bijzijn van de deken van de orde van advocaten of de voorzitter van de Ring van notarissen. Een tweede situatie betreft het geval waarin bij onderzoek naar financieel-economische criminaliteit de kantooradministratie van een onderneming in beslag wordt genomen. Vaak gaat het om grote hoeveelheden materiaal. Indien zich in dat materiaal bijvoorbeeld correspondentie tussen de onderneming en een advocaat bevindt, is de rechter-commissaris bevoegd tot het nemen van een beslissing over inbeslagneming en kennisneming van de inhoud van de stukken.
In beide situaties geldt dat indien de rechter-commissaris oordeelt dat stukken van de advocaat of notaris in beslag mogen worden genomen, deze meestal niet ter beschikking van de officier van justitie worden gesteld, maar worden verzegeld. Er wordt gewacht of de geheimhouder tegen de beslissing van de rechter-commissaris een klaagschrift indient bij de rechtbank - conform artikel 552a Sv -, en zo ja, totdat op dit klaagschrift is beslist. Daarmee wordt voorkomen dat tussentijdse, achteraf als onrechtmatig beoordeelde, kennisneming van de inhoud van stukken gevolgen heeft voor de bewijsverzameling in de strafzaak. Omdat tegen de beschikking van de raadkamer in beklagzaken tevens cassatieberoep kan worden ingesteld bij de Hoge Raad, betekent dit in de huidige praktijk dat het vaak lang duurt - soms meer dan een jaar - alvorens er sprake is van een definitieve beslissing over kennisneming.
Het is evenwel in ieders belang dat hierover binnen afzienbare tijd duidelijkheid komt. Door de onzekerheid die met het wachten gepaard [gaat,] lopen opsporing en vervolging soms grote vertraging op. Om deze reden heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie toegezegd te onderzoeken op welke wijze kan worden voorzien in een procedure voor beoordeling van de toepasselijkheid van het verschoningsrecht in het Wetboek van Strafvordering, die aanzienlijk minder tijd vergt (Kamerstukken II 2010/11, 32 250, nr. 12). Onderhavig voorstel vormt daarvan het resultaat. Voorgesteld wordt om in de artikelen 552a en 552d Sv termijnen op te nemen voor de beklagprocedure tegen de beslissing van de rechter-commissaris en vervolgens ook voor het eventuele cassatieberoep bij de Hoge Raad, indien het gaat om een klaagschrift van een verschoningsgerechtigde."
(Kamerstukken II 2012/13, 33 685, nr. 3, p. 10-11)
"5. Procedure bij verschoningsgerechtigden
De in het voorstel opgenomen wijziging ziet op het terugdringen van de tijdsduur die gemoeid is met het verkrijgen van een onherroepelijke rechterlijke beslissing over toepasselijkheid van het verschoningsrecht bij inbeslagneming van voorwerpen die onder het beroepsgeheim vallen van onder andere advocaten, notarissen of artsen. Het voorstel beoogt nadrukkelijk niet inhoudelijke wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop het verschoningsrecht wordt getoetst. De rechten van de verschoningsgerechtigde, de bevoegdheden van de rechter-commissaris en rechtbank ter zake, alsmede de maatstaf en criteria die voor toetsing zijn ontwikkeld in de rechtspraak blijven onverkort van kracht. Ook de rechtsmiddelen die openstaan tegen beslissingen van de rechter-commissaris en de rechtbank ondergaan geen wijziging.
(...)
De wijzigingen die thans worden voorgesteld, zijn slechts technisch-procedureel van aard; aan de verschillende beslismomenten die zich in het kader van deze procedure voordoen, worden termijnen verbonden waardoor wordt gegarandeerd. De rechtswaarborgen waarmee de procedure is omkleed worden op geen enkele wijze beperkt."
(Kamerstukken II 2012/13, 33 685, nr. 4, p. 18-19)