2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
In geschil was of de heffingsambtenaar de waarde van de woning van belanghebbende, een onroerende zaak als bedoeld in de Wet WOZ, op het juiste bedrag heeft vastgesteld.
2.2.1.
Het Hof heeft belanghebbende op dit punt in het gelijk gesteld. Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Bij de berekening van de proceskostenvergoeding heeft het Hof het gewicht van de zaak gesteld op 0,5 (licht) als bedoeld in onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor een hogere vergoeding achtte het Hof geen termen aanwezig.
2.2.2.
De tegen dit oordeel gerichte klacht houdt in dat het Hof niet zonder nadere motivering het gewicht van de zaak als licht had mogen aanmerken. De klacht verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, nr. 11/02035, ECLI:NL:HR:2012:BX0904, BNB 2012/256, en de in Stcrt. 2012, 26039 gepubliceerde “Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Raad voor de Rechtspraak” (hierna: de richtlijn). Uit die richtlijn volgt dat het gewicht van een zaak ‘gemiddeld’ is, als de zaak materieel is behandeld, aldus de klacht.
2.3.1.
Bij de beoordeling van de klacht dient het volgende te worden vooropgesteld. De richtlijn kan niet gelden als algemeen verbindend voorschrift omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid is gegeven, maar zij bindt wel de rechter op grond van algemene beginselen van behoorlijke rechtspleging, en leent zich naar haar aard en strekking ertoe jegens de daarbij betrokkenen als rechtsregel te worden toegepast. De richtlijn is derhalve aan te merken als ‘recht’ in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie (vgl. HR 28 juni 1996, nr. 16012, ECLI:NL:HR:1996:ZC2117, NJ 1997, 495). De Hoge Raad kan daarom beoordelen of het Hof de richtlijn heeft geschonden.
2.3.2.
Van een schending van de richtlijn is in het onderhavige geval geen sprake. De richtlijn heeft betrekking op de vergoeding van de kosten van een taxatieverslag in procedures over waardebeschikkingen op grond van de Wet WOZ. Voor het geval in dergelijke procedures uitsluitend nog de proceskosten in geschil zijn, bepaalt de richtlijn dat als wegingsfactor 0,5 kan worden aangehouden. Dit sluit niet uit dat ook in andere zaken de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak op 0,5 (licht) wordt vastgesteld.
2.3.3.
Voor zover de klacht inhoudt dat het Hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd, geldt het volgende. In het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011, nr. 10/04238, ECLI:NL:HR:2011:BT2293, BNB 2011/265, is geoordeeld dat de beoordelende instantie zelfstandig – op grond van een eigen waardering – dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. De bepaling van het gewicht van de zaak door die beoordelende instantie is, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie slechts beperkt toetsbaar. In het onderhavige geval is het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk. Het behoefde ook geen nadere motivering.
2.4. Gelet op het overwogene in de onderdelen 2.3.2 en 2.3.3 faalt de klacht.