2.2.
De feitelijke loop van de gebeurtenissen is in de bestreden uitspraak onder 8.3 als volgt samengevat.
"In het kader van de anti-piraterijmissie Ocean Shield patrouilleerde de Nederlandse Marine met de Tromp in de wateren rondom Somalië. Het doel van de operatie was het begeleiden van schepen en het bestrijden en voorkomen van kapingen op koopvaardijschepen in het operatiegebied.
Mede doordat de koopvaardijschepen de Somalische kust mijden, verlegden de piraten hun operatiegebied verder uit de kust van Somalië.
Gebleken is dat de Somalische piraten volgens eenzelfde modus operandi werken. De piraten bereiden hun acties voor op het vaste land van Somalië. Zij maken bij hun acties gebruik van kleine en snelle schepen, zoals een skiff. Ook maken zij gebruik van grotere vissersschepen, ook wel moederschepen genoemd. Deze vissersschepen zijn in staat om grote afstanden af te leggen. In geval van piraterij worden de snelle aanvalsskiffs aan boord van de grote vissersboot (dhow) meegenomen. Dit visserschip fungeert daarbij vervolgens als bevoorradings- of moederschip dan wel als uitvalsbasis en één of twee skiffs voor een snelle benadering van de te kapen schepen. Naast extra brandstof ter vergroting van de actieradius en voedselvoorraden voor langere tijd, nemen de piraten in alle gevallen (vuur)wapens aan boord mee. Het betreft dan machinegeweren van Russische makelij en in vele gevallen raketwerpers. Tenslotte zijn de piratenschepen uitgerust met ladders en andere materialen om schepen te enteren.
Op 2 april 2011 bevindt de Tromp zich in de wateren voor de kust van Somalië ter hoogte van Camp Grisby.
Camp Grisby staat bekend als een locatie waar vandaan piraterij activiteiten worden georganiseerd. In de directe omgeving liggen diverse gekaapte schepen voor anker. Er wordt door de bemanning van de Tromp een visserschip (de Feddah) waargenomen die in de globale richting van Hargadeere te Somalië vaart. Er wordt getracht de Feddah op te roepen via de boordradio, waarop niet wordt gereageerd.
Hierna wordt de Feddah door de bemanning van 2 RHIBS van de marine benaderd, teneinde een nader onderzoek aan boord van de Feddah uit te voeren. Aan boord is een groot aantal personen zichtbaar. Als de RHIBS de Feddah zijn genaderd volgt er een vuurgevecht tussen de Feddah enerzijds en de RHIBS en de Tromp anderzijds. Door de beschieting door de marine raken een aantal Somalische opvarenden van de Feddah (dodelijk) verwond.
Na dit vuurgevecht is een skiff met daarop een aantal personen de Feddah ontvlucht. Door middel van waarschuwingsschoten voor de boeg wordt de skiff door de marine tot stoppen gedwongen. Aan boord van de skiff bevonden zich onder andere de verdachten V01, V02, V06 en V09. Aan boord van de Feddah is door marinepersoneel een groep Iraniërs, waaronder [betrokkene 1], alsmede een grote groep Somaliërs waaronder de getuige G14 en de verdachten V11, V12, V13, V15 en V16 aangetroffen.
Als later het marinepersoneel aan boord van de Feddah komt worden onder andere grote hoeveelheden jerrycans met brandstof, water, voedsel en ladders, alsmede (automatische) vuurwapens met munitie aangetroffen. Het betreft 1 RPG lanceerbuis met munitie, 1 AK58P machinegeweer met munitie, 1 PKM machinegeweer, 3 houders van een AK en 1 mes.
Op 2 april 2011 heeft de ISTAR-officier (G02) met de opvarenden van de skiff gesproken. Ook op 2 april heeft diezelfde ISTAR-officier (G02) een gesprek gevoerd met de kapitein van de Feddah, [betrokkene 1] en daarvan schriftelijke aantekeningen gemaakt (document G1).
Op 3 april 2011 is door de officier van justitie mr. M.H. Baan de aanhouding buiten heterdaad van de verdachte bevolen op verdenking van het dienstnemen of dienstdoen op een vaartuig wetende dat dat vaartuig bestemd was of gebruikt werd om in open zee daden van geweld te plegen tegen andere vaartuigen of tegen zich daarop bevindende personen of goederen en poging tot moord, c.q. doodslag ten aanzien van personeel van de Nederlandse Koninklijke Marine werkzaam op de op de Tromp. De commandant van de Tromp, de Kapitein ter Zee [betrokkene 2], heeft vervolgens op 4 april 2011 aan de verdachte medegedeeld dat hij is aangehouden ter zake van overtreding van zeeroof en van poging tot moord. Deze mededeling werd gedaan in de Nederlandse taal en met behulp van een tolk in de Somalische taal vertaald in een voor de verdachte begrijpelijke taal.
Op 6 april 2011 is door de rechter-commissaris mr. R.F. de Knoop een bevel tot bewaring verleend tegen de verdachte voor een termijn van veertien dagen. De (toenmalige) raadsman van de verdachte, mr. R. Heemskerk, is hierbij door de rechter-commissaris gehoord. Op 18 april 2011 is de verdachte naar Nederland overgebracht en geplaatst in de Penitentiaire Inrichting Genie Poort in Alpen aan de Rijn. Op 19 april 2011 is vervolgens op last van de Raadkamer de gevangenhouding van de verdachte voor 90 dagen bevolen."
2.3.
Tot het juridisch kader behoren onder meer de volgende bepalingen, zoals deze golden ten tijde van de tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten.
- Art. 105 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee gesloten te Montego-Bay op 10 december 1982 (Trb. 1983, nr. 83) - hierna: UNCLOS - luidende in de Nederlandse vertaling:
"In volle zee of op andere plaatsen die buiten de rechtsmacht van enige Staat zijn gelegen, mag iedere Staat een piratenschip of piratenluchtvaartuig of een schip of luchtvaartuig dat door piraten onderscheidenlijk kapers is overmeesterd en zich in hun macht bevindt, in beslag nemen, de personen aan boord arresteren en de goederen aan boord in beslag nemen. De gerechten van de Staat die de inbeslagneming heeft uitgevoerd, kunnen beslissen over de op te leggen straffen en kunnen tevens besluiten hoe gehandeld zal worden met de schepen, luchtvaartuigen of eigendommen, met inachtneming van de rechten van derden te goeder trouw."
- Art. 110 UNCLOS luidende in de Nederlandse vertaling:
"1. Behalve in gevallen waarin zulks is toegestaan uit hoofde van aan verdragen ontleende bevoegdheden is een oorlogsschip dat in volle zee een vreemd schip aantreft, dat geen schip is dat overeenkomstig de artikelen 95 en 96 recht heeft op volledige immuniteit, niet gerechtigd het aan te houden, tenzij er gegronde reden bestaat aan te nemen:
a. dat het schip zich bezighoudt met piraterij;
(...)"
- Art. 7 van het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart, gesloten te Rome op 10 maart 1988 (Trb. 1989, 17) - hierna: SUA - luidende in de Nederlandse vertaling:
"1. Een Staat-Partij op het grondgebied waarvan de dader of de vermoedelijke dader zich bevindt, neemt deze, indien hij, ervan overtuigd is dat de omstandigheden zulks wettigen, in overeenstemming met zijn wetgeving, in hechtenis of neemt andere maatregelen ter verzekering van diens aanwezigheid gedurende de tijd die nodig is voor het instellen van strafvervolging of een uitleveringsprocedure.
2. Deze Staat stelt terstond een voorlopig onderzoek in naar de feiten in overeenstemming met zijn eigen wetgeving.
(...)"
- Art. 5, eerste lid aanhef en onder c, EVRM luidende in de Nederlandse vertaling:
"Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure:
(...)
c. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer er een redelijke verdenking bestaat, dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien het redelijkerwijs noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan."
- Art. 539a Sv:
"1. De bevoegdheden, bij enige wetsbepaling toegekend in verband met de opsporing van strafbare feiten of in verband met het onderzoek daarnaar, anders dan ter terechtzitting, kunnen, voorzover in deze Titel niet anders is bepaald, buiten het rechtsgebied van een rechtbank worden uitgeoefend.
2. De bepalingen van de eerste en tweede afdeling van deze Titel zijn slechts van toepassing ten aanzien van de opsporing en het onderzoek buiten het rechtsgebied van een rechtbank. Voorzover zij betrekking hebben op een aangehouden persoon of een inbeslaggenomen voorwerp blijven zij, ook binnen het rechtsgebied van een rechtbank, van toepassing, totdat de aangehoudene of het voorwerp is overgeleverd aan de officier van justitie of een zijner hulpofficieren.
3. De bevoegdheden, in de bepalingen van deze Titel toegekend, kunnen slechts worden uitgeoefend, voorzover het volkenrecht en het interregionale recht dit toelaten."
- Art. 539b Sv:
"1. Anderen dan opsporingsambtenaren oefenen de bevoegdheden, in artikel 539a of in de tweede afdeling van deze Titel toegekend, niet uit dan op aanwijzing van de officier van justitie, tenzij zodanige aanwijzingen niet kunnen worden afgewacht.
2. Ieder die een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid heeft uitgeoefend, stelt de officier van justitie onverwijld en op de snelst mogelijke wijze in kennis van:
1°. het te zijner kennis gekomen strafbare feit;
2°. elke door hem krachtens een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid getroffen maatregel.
3. Bij die kennisgeving doet hij voorzover mogelijk opgave van de personalia van de verdachte en diens nationaliteit, alsmede van zijn eigen personalia en van andere terzake doende feiten. Hij tracht voorts ten spoedigste aanwijzingen van de officier van justitie te verkrijgen aangaande de wijze waarop terzake dient te worden gehandeld. Hij neemt de aanwijzingen van de officier van justitie in acht.
4. Het in de beide vorige leden bepaalde geldt ook voor degene aan wie een aangehouden verdachte of een inbeslaggenomen voorwerp wordt overgeleverd.
5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor leden van de rechterlijke macht ten aanzien van die verrichtingen waartoe zij als zodanig bevoegd zijn."
- Art. 539c Sv:
"1. De commandant kan ingeval van een strafbaar feit met inachtneming van de bepalingen van deze Titel inlichtingen en bewijzen verzamelen, die tot opheldering van de zaak kunnen dienen, tenzij de officier van justitie anders beslist.
(...)"
- Art. 539d Sv:
"De Minister van Justitie kan, in overeenstemming met de Minister van Defensie, alle of bepaalde commandanten belasten met de opsporing buiten het rechtsgebied van een rechtbank van bepaalde door hem aangewezen strafbare feiten."
- Art. 539e Sv:
"1. De commandant kan een verrichting, waartoe hij op grond van een der bepalingen van deze titel als zodanig dan wel na aanwijzing op grond van artikel 539d als opsporingsambtenaar bevoegd is, opdragen aan een onder zijn bevelen staande officier.
(...)"
- Art. 539f Sv:
"1. De commandant, de schipper of de gezagvoerder van een luchtvaartuig maakt, indien hij een van de bevoegdheden, in de artikelen 539a of 539c of in de tweede afdeling van deze Titel toegekend, uitoefent, persoonlijk ten spoedigste proces-verbaal op van zijn verrichtingen en bevindingen.
2. De officier, de scheepsofficier of het lid van de bemanning van een luchtvaartuig handelt ingeval van toepassing van artikel 539e overeenkomstig het eerste lid.
3. Wanneer de schipper of een scheepsofficier dan wel de gezagvoerder van een luchtvaartuig of een lid van de bemanning de verdachte of getuigen verhoort, zijn daarbij zo mogelijk twee opvarenden of inzittenden aanwezig, die het proces-verbaal van verhoor mede ondertekenen.
4. Het proces-verbaal wordt gedagtekend en ondertekend door de verbalisant. Hij vermeldt zoveel mogelijk uitdrukkelijk zijn redenen van wetenschap. Het proces-verbaal van de officier, de scheepsofficier of het lid van de bemanning van een luchtvaartuig wordt mede ondertekend door de commandant, onderscheidenlijk de schipper en de gezagvoerder van het luchtvaartuig.
5. Het proces-verbaal wordt door de commandant, de schipper of de gezagvoerder van het luchtvaartuig ten spoedigste toegezonden aan de officier van justitie, tenzij deze anders beslist."
- Art. 539h Sv:
"1. De verdachte kan slechts worden aangehouden:
1°. ingeval van ontdekking op heterdaad van een misdrijf, door een ieder;
2°. ingeval van ontdekking op heterdaad van een overtreding, door een opsporingsambtenaar, een commandant, een schipper en een gezagvoerder van een luchtvaartuig;
3°. buiten het geval van ontdekking op heterdaad, indien het een misdrijf of het strafbare feit omschreven in artikel 435 onder 4° van het Wetboek van Strafrecht betreft, door een opsporingsambtenaar, een commandant, een schipper en een gezagvoerder van een luchtvaartuig.
2. De officier van justitie kan in de gevallen, genoemd in het vorige lid, de aanhouding van de verdachte bevelen."
- Art. 539i Sv:
"Een aangehouden verdachte wordt onverwijld overgeleverd:
1. door een ieder aan de officier van justitie, indien deze ter plaatse aanwezig is;
2. door de commandant, de schipper en de gezagvoerder van een luchtvaartuig aan een opsporingsambtenaar, indien deze ter plaatse aanwezig is;
3. door een opvarende die geen opsporingsambtenaar is aan de schipper en door een inzittende van een luchtvaartuig die geen opsporingsambtenaar is aan de gezagvoerder van het luchtvaartuig;
4. door anderen aan een opsporingsambtenaar of aan een commandant."
- Art. 539j Sv:
"1. De officier van justitie kan bepalen dat de aangehouden verdachte zal worden verhoord. Hij kan daartoe de overlevering van de verdachte aan een bepaalde persoon of zijn overbrenging naar een bepaalde plaats bevelen.
2. Tenzij de officier van justitie anders bepaalt, is de opsporingsambtenaar bevoegd de aangehouden verdachte te verhoren. Bij afwezigheid van een opsporingsambtenaar komt gelijke bevoegdheid toe aan de commandant, aan de schipper en aan de gezagvoerder van het luchtvaartuig.
3. Degene die bevoegd is tot verhoor van de verdachte is ook bevoegd hem naar een plaats van verhoor te geleiden.
4. In geval van verhoor door de schipper of een scheepsofficier dan wel door de gezagvoerder van een luchtvaartuig of een lid van de bemanning is artikel 29 van overeenkomstige toepassing."