5.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.2.1.
De Hoge Raad begrijpt de aanvraag aldus dat deze vooral steunt op de stelling dat de getuige [betrokkene 1] is teruggekomen op zijn - door het Hof tot het bewijs van het tenlastegelegde gebezigde - de aanvrager belastende verklaringen afgelegd tegenover de politie onderscheidenlijk ten overstaan van het Hof ter terechtzitting in hoger beroep en dat de huidige aanvraag tot herziening zich daarin onderscheidt van de eerdere aanvragen.
5.2.2.
Bij de beoordeling van deze stelling dient te worden vooropgesteld dat een aanvrager bij zijn aanvraag tot herziening aannemelijk moet maken dat en waarom een getuige op een hem belastende verklaring terugkomt.
5.2.3.
Nu de bij de aanvraag gevoegde verklaring van [betrokkene 1], in de aanvraag aangeduid als de "notariële verklaring", geen opgave van redenen bevat voor het terugkomen op zijn eerder afgelegde verklaringen, levert deze "notariële verklaring" van [betrokkene 1] geen grond op om aan te nemen dat de door het Hof tot het bewijs gebezigde verklaringen van [betrokkene 1] onjuist zijn. De bij de aanvraag overgelegde verklaring wekt derhalve niet een ernstig vermoeden als hiervoor onder 5.1 bedoeld. Voor zover de aanvraag steunt op deze stelling, is zij daarom kennelijk ongegrond.
5.3.1.
Voorts is de aanvraag gebaseerd op de stelling dat (i) door het Openbaar Ministerie aan [betrokkene 1] - destijds niet bekend geworden - toezeggingen zijn gedaan aangaande de (beëindiging van de) executie van de door hem te ondergane straf en dat (ii) het Openbaar Ministerie in de strafzaak wat betreft de met [betrokkene 1] getroffen overeenkomst ernstig is tekortgeschoten door aan het Hof geen volledige opening van zaken te geven. Ware het Hof daarmee bekend geweest, dan zou dat, aldus de aanvraag, hebben geleid tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, althans tot vrijspraak.
5.3.2.
Deze stelling steunt - voor zover zij niet is gegrond op de "notariële verklaring" van [betrokkene 1] - op omstandigheden die de Hoge Raad ongenoegzaam heeft geoordeeld in zijn hiervoor onder 4 weergegeven arresten, zodat de aanvraag in zoverre niet tot herziening kan leiden.
5.4.1.
Tot slot berust de aanvraag op de stelling dat sprake is van twijfels aangaande "de integriteit van het onderzoek", van "inherente onbetrouwbaarheid van het onderzoeksmateriaal" en van "onherstelbare schendingen van het recht op een eerlijk proces van verzoeker, de schending daarbij van de onschuldpresumptie ex art 6 EVRM en het ondervragingsrecht ex art. 6 EVRM".
5.4.2.
Voor zover in de aanvraag te dien aanzien wordt verwezen naar stukken van het dossier van de strafzaak kan niet worden gezegd dat de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken, daarmee niet bekend was, zodat de aanvraag in zoverre kennelijk ongegrond is.
5.4.3.
Voor zover de aanvraag ten aanzien van deze stelling inhoudt dat zij is gebaseerd op een "zeer betrouwbare bron" (p. 55 van de aanvraag) dan wel op "in te brengen documenten" (p. 58 van de aanvraag) is de aanvraag niet naar behoren gemotiveerd nu bij de aanvraag in zoverre geen bescheiden zijn gevoegd waaruit kan blijken van de gronden waarop de aanvraag berust. De aanvraag kan daarom in zoverre niet tot herziening leiden.
5.4.4.
Hetgeen overigens in de aanvraag wordt aangevoerd kan niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 5.1 vermeld.