Het hof heeft onder meer het eindvonnis vernietigd en de vordering afgewezen. Het heeft, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
Uit de vordering en de onderbouwing daarvan volgt dat Deere stelt jegens Moramplastics aanspraak te hebben op schadevergoeding voor zover de door de brand geleden schade nog niet door de verzekeraar is vergoed.
Deere stelt deze resterende schade op een bedrag gelijk aan het door de verzekeraar op de uitkering ingehouden eigen risico. Die redenering kan niet zonder meer worden gevolgd. Bij de beoordeling van de voor Deere eventueel nog resterende schade zal immers eerst moeten worden vastgesteld wat de totale omvang van de door Deere door de brand geleden schade is.
Daarop dient het door de verzekeraar uitgekeerde bedrag in mindering te worden gebracht. Indien dan nog een positief saldo resteert, betreft dat de (resterende) schade die – veronderstellenderwijs uitgaande van de aansprakelijkheid van Moramplastics – door Moramplastics zou moeten worden vergoed. Bij de beoordeling van de schadeomvang in de verhouding tussen Deere en Moramplastics is het hof niet gebonden aan de door de (schade-expert van de) verzekeraar van Deere vastgestelde schadeomvang en daarbij gehanteerde uitgangspunten, alleen al omdat deze vaststelling mede is beïnvloed en bepaald door de inhoud van de verzekeringsovereenkomst (ingevolge deze overeenkomst heeft Deere aanspraak op de verkoopwaarde van de door de brand vernietigde zaken), waarbij Moramplastics geen partij is. (rov. 3.4)
Tussen partijen is niet in geschil dat de door brand verloren gegane goederen handelsvoorraad van Deere betrof. Het is het meest met de aard van deze schade in overeenstemming om de omvang daarvan te begroten op de kosten die Deere heeft (of zou hebben) moeten maken om deze handelsvoorraad te vervangen. Dit betreft de inkoopkosten van vervangende goederen, eventueel te vermeerderen met bijkomende kosten. Daarnaast zou Deere ook aanspraak kunnen maken op vergoeding van gederfde winst indien zij als gevolg van de brand minder goederen heeft kunnen verkopen, maar dit laatste is gesteld noch gebleken. Dit betekent dat niet de verkoopwaarde van de goederen bepalend is bij de begroting van de schade, maar de inkoopwaarde. Door het kunnen inkopen van een vervangende handelsvoorraad was Deere immers weer in dezelfde toestand als wanneer de brand niet zou hebben plaatsgevonden. (rov. 3.5)
De inkoopwaarde van de goederen bedraagt € 7.514.599,39. Indien daarbij worden opgeteld de door Moramplastics niet betwiste, door de verzekeraar in de berekening meegenomen bijkomende kosten van € 75.128,99, dient de door Deere geleden schade te worden begroot op € 7.589.728,38. Deere heeft gevorderd dat aan haar wordt vergoed de schade voor zover die nog niet door de verzekeraar is vergoed. Nu door de verzekeraar een hoger bedrag is uitgekeerd dan de hiervoor begrote schade, betekent dit dat er geen door Moramplastics aan Deere te vergoeden schade resteert. Het door de verzekeraar op haar uitkering aan Deere in mindering gebrachte eigen risico betreft geen schade die Moramplastics zou moeten vergoeden. In de verhouding tussen Moramplastics en Deere is immers niet van belang welk bedrag de verzekeraar op de schade-uitkering in mindering heeft gebracht, maar is slechts relevant welk bedrag aan Deere ter vergoeding van de door haar geleden schade is betaald. Nu dit bedrag hoger is dan de in deze procedure begrote schade, dient de vordering van Deere te worden afgewezen. (rov. 3.7)