De Hoge Raad:
verklaart beide beroepen in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en de uitspraken van de Inspecteur,
vermindert de navorderingsaanslag over het jaar 2002 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100.497, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 8058 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 52.407,
vermindert de navorderingsaanslag over het jaar 2003 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 109.615, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1371 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 50.015,
vermindert de navorderingsaanslag over het jaar 2004 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 108.179, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 6940 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 55.420,
vermindert de aanslag voor het jaar 2005 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 113.200, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 8034 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 54.351,
vermindert de aanslag voor het jaar 2006 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 112.884, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 30.039 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 61.425, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1860 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2016.