De verdachte is veroordeeld ter zake van oplichting, meermalen gepleegd en ter zake van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Het Hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard en daarnaast schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Dienaangaande heeft het Hof het volgende overwogen:
"In eerste aanleg hebben zich 111 benadeelde partijen in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze benadeelde partijen zijn bij het vonnis waarvan beroep niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat verdachte toen nog verkeerde in staat van faillissement. Een groot deel van deze benadeelde partijen heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het faillissement van de verdachte thans wegens gebrek aan baten is opgeheven. De verdachte heeft nog een openstaande schuld en in die schuld vallen, volgens de verdachte, een groot deel van de vorderingen die de benadeelde partijen op de verdachte hebben. Niet duidelijk is geworden op welk deel van de vorderingen dit ziet. Nader laten onderzoeken welk deel van de vorderingen in het faillissement zijn meegenomen en welk deel niet, vormt naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partijen kunnen daarom thans in hun vordering niet in hoger beroep worden ontvangen en kunnen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wel staat naar het oordeel van hof vast dat benadeelde partijen, die zich in het strafgeding hebben gevoegd en die hun reissom binnen de bewezen verklaarde periode hebben betaald, schade hebben geleden door het handelen van de verdachte. Het hof is van oordeel dat de verdachte steeds de betaalde reissom aan iedere getroffen benadeelde partij moet terugbetalen. Bij de benadeelden voor wie slechts de terugreis niet mogelijk was, zal het hof de helft van het aan de verdachte betaalde bedrag als geleden schade aanmerken. Het hof zal daarom steeds de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter hoogte van de betaalde reissom opleggen. Bij de benadeelden voor wie slechts de terugreis niet mogelijk was, zal het hof de maatregel opleggen ter hoogte van de helft van het aan de verdachte betaalde bedrag. Om te voorkomen dat - in het geval van toepassing van vervangende hechtenis - de oplegging van het totaal van deze maatregelen een punitief karakter krijgt, ziet het hof, net als de rechtbank, aanleiding om de vervangende hechtenis steeds te beperken tot 1 dag per slachtoffer."