Bij laatstgenoemd vonnis heeft de kantonrechter op de voet van art. 392 Rv de volgende prejudiciële vragen gesteld:
“a) Dient de rechter ambtshalve te beoordelen of partijen hebben voldaan aan het bepaalde in de artikelen 7A:1576 lid 2 en 7:61 lid 2 BW, omdat de rechtshandeling anders strijdig is met een dwingendrechtelijke wetsbepaling, op grond waarvan (ook in een verstekzaak) ambtshalve tot nietigheid moet worden geconcludeerd op grond van artikel 3:40 lid 2 BW?
b) Zo neen, moet de rechter ambtshalve in een verstekzaak de vernietigbaarheid van de op verkoop en koop op afbetaling en een consument betrekking hebbende rechtshandeling, zonder dat de consument een beroep op de vernietigbaarheid heeft gedaan, vaststellen?
c) Zo neen, moet de rechter vervolgens de (door uw Raad in r.o. 3.6. van het arrest van 13 juni 2014 genoemde) vernietigbaarheid van de krediettransactie of de kredietovereenkomst ambtshalve bij verstek, derhalve zonder dat de consument een beroep op de vernietigbaarheid heeft gedaan, toetsen?
d) Vereisen de artikelen 7A:1576 lid 2 BW en 7:61 lid 2 BW dat in de overeenkomst de door de consument te betalen koopprijs voor de mobiele telefoon afzonderlijk wordt bepaald of is aan de eisen van artikelen 7A:1576 lid 2 BW en 7:61 lid 2 BW ook voldaan wanneer een all-in prijs is bepaald voor de mobiele telefoon, het telefonieabonnement en eventueel bepaalde niet variabele belkosten tezamen?
e) Is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de mogelijke nietigheid of vernietigbaarheid (als bedoeld in vragen (a) tot en met (d)) van (een deel van) de overeenkomst tussen partijen ertoe zou leiden dat de consument de beschikking heeft gekregen over een mobiele telefoon zonder dat hij daarvoor iets behoeft te betalen, zodat die nietigheid of vernietigbaarheid op grond van artikel 6:2 lid 2 BW in dit geval niet van toepassing is?
f) Indien de overeenkomst nietig of vernietigbaar is (als bedoeld in vragen (a) tot en met (d)):
I. Moet de consument de mobiele telefoon dan op grond van artikel 6:203 BW teruggeven aan de telecomaanbieder?
- Zo ja, mag de consument dan volstaan met het teruggeven van de mobiele telefoon in de staat waarin deze zich op dat moment bevindt?
- Indien de consument niet voldoet aan een vordering van de telecomaanbieder tot teruggave van de mobiele telefoon, is de consument dan verplicht een schadevergoeding te betalen gelijk aan de waarde die de telefoon (op dat moment) vertegenwoordigt?
II. Is de consument in aanvulling op het voorafgaande een vergoeding voor het gebruik dan wel genot van de mobiele telefoon verschuldigd op grond van (a) artikel 6:212 BW, (b) de redelijkheid en billijkheid, (c) onverschuldigde betaling (artikel 6:203 lid 3 c.q. art. 6:210 BW en/of artikel 6:278 BW)?
g) Dient de bepaling waarbij is overeengekomen dat een maandelijks bedrag wordt betaald voor het toestel en voor de mobiele diensten zonder dat dit bedrag wordt uitgesplitst, te worden aangemerkt als kernbeding waarop de Richtlijn oneerlijke bedingen niet van toepassing is, of dient de kantonrechter deze bepaling ambtshalve te toetsen, in die zin dat beoordeeld moet worden of er sprake is van een onredelijk bezwarend beding? Indien deze laatste vraag bevestigend wordt beantwoord: is een dergelijke bepaling oneerlijk omdat voor de consument niet duidelijk is welk bedrag hij voor het toestel dient te betalen?”
Namens Lindorff hebben mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk, advocaat bij de Hoge Raad, en mr. J.W.M.K. Meijer, advocaat te Amsterdam, schriftelijke opmerkingen als bedoeld in art. 393 lid 1 Rv ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot beantwoording van de prejudiciële vragen zoals in die conclusie onder 9 is vermeld.
De advocaat van Lindorff heeft bij brief van 18 december 2015 op die conclusie gereageerd.