De rechtbank heeft het advies van de deskundigen om bij de waardering van het onteigende de daarop ingevolge het bestemmingsplan ‘Perkpolder’ rustende bestemming weg te denken, gevolgd. Daartoe overwoog de rechtbank als volgt:
“2.15. (…) Op grond van artikel 40c Ow wordt bij het bepalen van de werkelijke waarde van het onteigende geen rekening gehouden met voor- en nadelen veroorzaakt door het werk waarvoor onteigend wordt en door de plannen voor dit werk. Een bestemmingsplan is niet een plan voor het werk als bedoeld in artikel 40c sub 3 Ow en wordt dus in beginsel niet geëlimineerd. Dit is anders als de in het bestemmingsplan gegeven bestemming is bepaald door een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan bestaand (concreet) plan ten behoeve waarvan onteigend is, zodat de vastgestelde bestemming slechts de juridisch-planologische onderbouwing en regeling geeft om de beoogde realisering van het werk mogelijk te maken.
De rechtbank volgt het oordeel van de deskundigen dat in casu formeel is onteigend ter uitvoering van het bestemmingsplan “Perkpolder”, maar in materiële zin voor de realisering van het Project, zoals dat is gedefinieerd in de zogenoemde bestuursovereenkomst van 19 december 2007, en meer in het bijzonder voor het Deelproject, zoals dat eveneens is gedefinieerd in de betreffende bestuursovereenkomst, welk Deelproject onder meer voorziet in de bouw van zogenoemde deeltijdwoningen in het deelgebied Westelijke Perkpolder (en daarmee onder meer op het onteigende perceelsgedeelte).
De plannen voor de ontwikkeling en realisering van het Deelproject (als onderdeel van het Project) kunnen derhalve naar het oordeel van de rechtbank in casu beschouwd worden als “plan(nen) voor het werk waarvoor onteigend wordt” in de zin van artikel 40c Ow. De rechtbank neemt de motivering van de deskundigen (…) over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank onderschrijft voorts de opvatting van de deskundigen dat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan (= bestemmingsplan “Perkpolder” per 20 november 2008) al sprake was van een (voldoende) concreet plan van één of meer overheden voor de ontwikkeling en realisering van het deelgebied Westelijke Perkpolder. Partijen hebben ook niet betwist dat er sprake was van een voldoende concreet plan in voornoemde zin.
Tenslotte is de rechtbank met de deskundigen van oordeel dat het bestemmingsplan moet worden geacht “slechts” te zijn vastgesteld om een juridisch planologische onderbouwing en regeling te verschaffen voor de realisering van het deelgebied Westelijke Perkpolder. De rechtbank neemt de motivering van de deskundigen op dit punt over en maakt deze tot de hare.
De stelling van [eisers] dat de keuze voor de woonbestemming volledig is ingegeven door de gemeente Hulst en haar rechtsvoorganger de gemeente Hontenisse en dat daarom niet is voldaan aan de voorwaarde dat het bestemmingsplan “slechts” is vastgesteld om het werk waarvoor wordt onteigend planologisch mogelijk te maken, slaagt niet.
De in artikel 40c Ow bedoelde situatie - de bestemming van het object in kwestie is ingegeven door het plan waarvoor onteigend wordt - kan heel goed bestaan, ook als de gemeente het plan van harte aanvaardt en ondersteunt en zelfs als de gemeente daar het initiatief voor heeft genomen (zie nr. 16 van de conclusie van A-G Huydecoper bij het arrest De Staat/Ballast-Nedam). Het feit dat de gemeente het initiatief heeft genomen impliceert derhalve niet dat er dus geen sprake kan zijn van een tot onteigening leidend werkplan van “hogere” overheden dat in het bestemmingsplan wordt geïncorporeerd.
Het verweer van [eisers] dat er geen ruimte is voor eliminatie van het bestemmingsplan, omdat de realisatie van de bestemming “Woongebied-2” niet kan worden aangemerkt als overheidswerk, slaagt evenmin.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, mede gelet op de redactie van artikel 40c Ow, geen aanwijzingen dat van eliminatie van een (waardevermeerderende) bestemming alleen sprake kan zijn als het de overheid is die tot realisatie overgaat. Buiten dat hebben de deskundigen in hun rapport (p. 14) naar aanleiding van deze stelling van [eisers] nader uiteengezet, waarom naar hun oordeel in casu geen sprake is van een situatie, waarin een afzonderlijke lucratieve bestemming enkel door een marktpartij wordt gerealiseerd. De rechtbank neemt dit oordeel en de overweging die daaraan ten grondslag ligt over.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat bij het bepalen van de werkelijke waarde van het onteigende de invloed van het bestemmingsplan “Perkpolder”, en daarmee de ingevolge dit bestemmingsplan op het onteigende rustende bestemming “Woongebied-2”, moet worden geëlimineerd.”