Inlenersaansprakelijkheid. Art. 34, leden 1 en 2, IW 1990. Juistheid van een beschikking tot aansprakelijkstelling wordt niet geraakt door latere betalingen door andere aansprakelijkgestelden. Hof heeft verzuimd te beslissen op verzoek om immateriële schadevergoeding.
Rechtspraak.nl NLF 2016/0644 met annotatie van Jacques Raaijmakers V-N Vandaag 2016/2471 V-N 2016/60.18 met annotatie van Redactie BNB 2017/7 FED 2017/26 met annotatie van Y.E.J. GERADTS NLF 2017/0455 met annotatie van NTFR 2016/2793 met annotatie van mr. J.D. Schouten
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 september 2015, nr. 10/00769, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 06/2957) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990 voor de van [D] B.V. te [S] nageheven loonbelasting/premie volksverzekeringen over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
2.1.
De middelen 1 en 3 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.2.1.
Middel 2 voert aan dat het Hof heeft nagelaten te behandelen belanghebbendes stelling dat haar aansprakelijkstelling niet in stand kan blijven voor zover de belastingschuld waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld, nadien is voldaan door de inleners aan wie belanghebbende die werknemers op haar beurt heeft uitgeleend.
2.2.2.
Het middel wordt terecht voorgesteld, maar kan niet tot cassatie leiden. De juistheid van een beschikking tot aansprakelijkstelling dient te worden beoordeeld naar de ten tijde van het nemen van die beschikking openstaande naheffingsaanslag(en).
Uit ’s Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbende voor het Hof heeft aangevoerd dat ten tijde van haar aansprakelijkstelling de naheffingsaanslag waarvoor zij aansprakelijk is gesteld, geheel of gedeeltelijk was voldaan. Nadien op die naheffingsaanslag verrichte betalingen zijn op de juistheid van de aansprakelijkstelling niet van invloed (vgl. HR 17 februari 2012, nr. 10/02179, ECLI:NL:HR:2012:BV3927, BNB 2012/145).
2.3.
Het vierde middel klaagt erover dat het Hof belanghebbende niet de door haar verzochte vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend. Voor zover uit ’s Hofs uitspraak moet worden opgemaakt dat het dit verzoek heeft afgewezen op de grond dat het niet is gemotiveerd, geeft de beslissing van het Hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien een dergelijk verzoek geen (nadere) motivering behoeft. In het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn ligt een voldoende motivering besloten. Voor zover het Hof is uitgegaan van een juiste opvatting ter zake, ontbreekt een beslissing op het verzoek en kleeft aan de uitspraak van het Hof in zoverre dit gebrek. Het middel treft daarom doel.
2.4.
Gelet op het hiervoor in 2.3 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
3 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, voor zover het betreft de beslissing op het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn,
verwijst het geding voor de behandeling van dat verzoek naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 497, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1984 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2016.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: