Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 3222769/14-21212 van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 29 september 2014;
b. de arresten in de zaak 200.159.087/01 van het gerechtshof Den Haag van 10 maart 2015 en 18 augustus 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 18 augustus 2015 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur- Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.
3 Beoordeling van het middel
3.1
Het gaat in deze zaak, voor zover in cassatie van belang, om het volgende. [verweerder] is in dienst geweest van [eiseres]. In 2014 is hij op staande voet ontslagen.
3.2.1
[verweerder] vordert in dit kort geding onder meer doorbetaling van loon en betaling van € 8.554,11 aan voorschot voor kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand. Hij heeft daaraan, samengevat, ten grondslag gelegd dat het hem gegeven ontslag op staande voet nietig is. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [verweerder] toegewezen. Met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten overwoog de voorzieningenrechter (in rov. 3.5) dat [eiseres] tegen deze vordering geen verweer heeft gevoerd.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de voorzieningen-rechter bekrachtigd. Het heeft de eerste grief van [eiseres], die gericht was tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, verworpen. Het overwoog voorts het volgende:
“13. (…) Voor zover grieven zijn opgeworpen die in het voorgaande niet aan de orde geweest zijn, zullen die grieven niet alsnog worden besproken nu, wat er van die grieven ook zij, deze niet tot een andere uitkomst van de procedure kunnen leiden.”
3.3.1
Onderdeel 2.9 klaagt onder meer dat het hof grief 3 heeft miskend, althans een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven.
3.3.2
Bij de beoordeling van deze klacht wordt vooropgesteld dat het hof met de hiervoor in 3.2.2 geciteerde zinsnede “grieven (…) die in het voorgaande niet aan de orde geweest zijn” kennelijk doelt op de grieven 2, 3 en 4.
Grief 3 is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [eiseres] met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten geen verweer heeft gevoerd (zie hiervoor in 3.2.1). Het hof heeft grief 3 onbesproken gelaten en heeft zijn oordeel dat deze kosten toewijsbaar zijn, derhalve ontoereikend gemotiveerd. Het bestreden arrest kan dan ook ten aanzien van de beslissing over de buitengerechtelijke kosten niet in stand blijven. De klacht is gegrond.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5
De Hoge Raad acht termen aanwezig om ondanks de gegrondheid van een van de klachten van onderdeel 2.9, de kosten van het geding in cassatie te compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 augustus 2015;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 16 december 2016.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: