Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2016.
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE Zaaknummer: S 15/04649
Namens verzoeker, [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, draag ik het volgende middel voor tegen het arrest van het Gerechtshof Amsterdam uitgesproken op 17 september 2015 onder parketnummer 23/003916-14 waarbij verzoeker terzake art. 3 onder B Opiumwet is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand.
Middel
Er is sprake van schending van recht en/of verzuim van vormen zoals bedoeld in art. 79 RO, in het bijzonder art. 359 lid 3jo art. 415 Wetboek van Strafvordering.
Het Gerechtshof is op onjuiste en/of ontoereikende gronden tot de bewezenverklaring gekomen. De tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen kunnen de bewezenverklaring niet dragen.
Toelichting
De raadsman van verzoeker heeft namens hem aangevoerd dat niet uit het strafdossier blijkt dat de aangetroffen planten in de kwekerij daadwerkelijk de werkzame stof bevatten die strafbaar is gesteld onder de Opiumwet, nu daar geen onderzoek naar heeft plaatsgevonden. Een uitgevoerde cannabistest die een indicatie geeft dat het vermoedelijk hennep betreft ontbreekt, evenals een rapport van het NFI.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt:
“Op 24 mei is door verbalisant [verbalisant] geverbaliseerd dat tijdens de doorzoeking op 23 mei 2013 in het pand aan de [a-straat 1] te Amsterdam een in werking zijnde hennepplantage werd aangetroffen, welke hennepplantage is ontmanteld. Het hof ziet geen aanleiding om aan de juistheid van zijn bevindingen op basis van kennis en ervaring die in zijn algemeenheid bij verbalisanten aanwezig is waaronder deskundigheid op het gebied van hennepkwekerijen aan zijn identificatie van de hennep te twijfelen. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het zijn hennepplantage was en dat hij zich goed heeft laten informeren voordat hij zijn geld in spullen investeerde. Hij is hennep gaan telen om extra inkomsten te genereren.
Bovendien is bij de ruiming van de hennepplantage wederom opgemerkt dat er hennepplanten zijn afgevoerd. Gelet op deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de aangetroffen planten in de kwekerij daadwerkelijk hennepplanten betreffen. Dat ten aanzien van het materiaal een cannabistest en een rapport van het NFI ontbreken, doet daaraan niet af.
De enkele mededeling van verzoeker ter terechtzitting in eerste aanleg is echter onvoldoende om tot de conclusie te komen dat het in casu inderdaad om hennep c.q. planten gaat die de in de Opiumwet verboden werkzame stof bevat. De ervaring van de verbalisant doet hier niets aan af, ook niet in onderling verband en samenhang bezien.
De beslissing van het hof op dit punt is derhalve onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd, althans niet zonder meer begrijpelijk.
Op grond van voorgaand middel is verzoeker van mening dat het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, voor vernietiging en verwijzing danwel terugwijzing in aanmerking komt.