Van een vergissing van de wetgever is geen sprake. Uit de wetsgeschiedenis van art. 807 Rv blijkt dat de wetgever bij het uitsluiten van een gewoon rechtsmiddel het oog heeft gehad op maatregelen met een voorlopig en ordenend karakter (Kamerstukken II 1991-1992, 22 487, nr. 3, p. 13). Anders dan beslissingen, gegeven op de voet van de art. 1:263-265 BW, waarin het gaat om door een gecertificeerde instelling in het kader van zijn toezichthoudende taak gegeven schriftelijke aanwijzingen, heeft de wetgever beslissingen op de voet van de art. 1:265a tot en met art. 1:265k BW niet van beoordeling in hoger beroep willen uitsluiten. Dat ligt ook voor de hand, nu het daarbij onder meer gaat om beslissingen tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing (art. 1:265b BW, art. 1:261 (oud) BW) en de beëindiging daarvan (art. 1:265d BW, art. 1:263 (oud) BW), welke beslissingen ingrijpend zijn en tot onomkeerbare gevolgen kunnen leiden. De omstandigheid dat in art. 807 Rv (uitsluitend) ten aanzien van een op de voet van art. 1:265f BW (art.1:263a (oud) BW) gegeven beschikking uitdrukkelijk is bepaald dat het rechtsmiddelenverbod daarvoor niet geldt, vindt zijn verklaring hierin dat de in dat kader te beoordelen beslissing van de gecertificeerde instelling op grond van het tweede lid van die bepaling wordt aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in de art. 1:264 en 265 BW (art. 1:259 en 1:260 (oud) BW), ter zake waarvan het rechtsmiddelenverbod wél geldt. In de wetsgeschiedenis van de daarop betrekking hebbende aanpassing van art. 807 Rv is daarover vermeld (Kamerstukken II 1997–1998, 25 836, nr. 3, p. 82-83):
“De kinderrechter oordeelt op grond van artikel 1:263a, tweede lid, BW over een door de gezinsvoogdij-instelling getroffen omgangsregeling.
Alhoewel het uitdrukkelijk de bedoeling is dat tegen een dergelijke beslissing hoger beroep openstaat (zie kamerstukken II 1993/94, 23 003, nr. 5, blz. 9), komt dit niet duidelijk in de wettekst tot uitdrukking. Immers, een door de gezinsvoogdij-instelling opgelegde contactbeperking geldt als een aanwijzing, waarop de artikelen 1:259 en 1:260 BW van overeenkomstige toepassing zijn (artikel 263a, tweede lid). In artikel 807, onderdeel a, Rv wordt bepaald dat tegen een beschikking ingevolge de artikelen 259 en 260 geen hoger beroep open staat. Hieruit kan worden afgeleid dat tegen de hiervoor bedoelde omgangsbeslissing geen hoger beroep zou openstaan. Om dit misverstand te voorkomen, wordt voorgesteld de tekst van artikel 807, onderdeel a, Rv, te verduidelijken.”
Uit de door het hof in rov. 5.4 genoemde passage uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot de meest recente aanpassing van art. 807 Rv (Kamerstukken I 2011-2012, 33 061, A-1 III, onderdeel A) kan niet worden afgeleid dat de wetgever heeft beoogd de beslissing op een verzoek van de gecertificeerde instelling tot wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige alsnog uit te sluiten van hoger beroep. Die passage betreft immers slechts de numerieke aanpassing van art. 807 Rv aan de herziening van de maatregelen van kinderbescherming per 1 januari 2015. Enige uitbreiding van de beschikkingen die van een gewoon rechtsmiddel zijn uitgesloten is daarmee niet beoogd.